Donna Mercedes,
door
J. Vesters Jr.
(Vervolg en slot.)
III.
Op zijn fieren Andalusischen klepper gezeten, reed don Diego in gestrekten draf de stadspoort van Toledo uit. Zijn gelaat straalde van fierheid en geluk: Koning Karel had hem met groote minzaamheid ontvangen en hem, den jeugdigen ridder, een plaats als hopman aangeboden in het leger, dat over veertien dagen naar het Milaneesche zou vertrekken.
Op het hooren van dien voorslag, hoe vereerend ook, had don Diego even geaarzeld. ‘Spreek op, caballero,’ zei de koning, die deze aarzeling bemerkte. ‘Heb ik mij in u vergist?’
‘Ik ben Uwe Majesteit hoogst dankbaar voor de buitengewone onderscheiding, die zij mij bewijst. Indien ik een oogenblik van aarzeling had,’ vervolgde hij vrijmoedig, ‘was het, omdat ik dacht aan mijn bruid, morgen mijn gade, die ik moet achterlaten. Niet om haar,’ zei don Diego snel, toen hij zag, hoe 's konings wenkbrauwen zich fronsten, ‘aarzelde ik: zijn koning en zijn land te dienen is de eerste plicht van een ridder; maar ik dacht aan don Sancho Guzman, die gezworen heeft zich te wreken, omdat donna Mercedes mij boven hem de voorkeur heeft gegeven.’
‘Don Sancho Guzman,’ herhaalde de koning nadenkend, ‘anders een goed en dapper ridder. En nu zijt ge bevreesd, dat hij van uw afwezigheid zal misbruik maken?...’
‘Juist, Uwe Majesteit.’
‘'t Is goed. Ik zal zorgen, dat ook hij binnen veertien dagen den Spaanschen grond heeft verlaten. Ik kan van zijn diensten in de Nederlanden gebruik maken, want zond ik hem ook naar het Milaneesche, dan zou er gevaar bestaan, dat mijn leger spoedig een dapper ridder minder telde,’ besloot de koning lachend. ‘Zijt gij nu tevreden, don Diego?’
‘Ik dank Uwe Majesteit voor haar goedgunstige beschikking, die graaf Gomez en zijn dochter een groote voldoening en gerustheid zal zijn.’ Na een eerbiedige buiging wilde de jonkman zich verwijderen.
De koning wenkte hem te blijven. ‘Ik mag u niet laten gaan zonder een geschenk voor uw bruid, als een bewijs van mijn hooge koninklijke genegenheid.’
Koning Karel gaf een page last, de koningin te verzoeken, bij hem te willen komen met haar juweelkistje. Weldra verscheen koningin Isabella in den stralenden luister harer vorstelijke schoonheid. De koning deelde haar in eenige woorden alles mee; ook verzweeg hij niet wat don Diego hem omtrent don Sancho had verhaald.
‘Ik heb Uwe Majesteit een voorstel te doen,’ zei de koningin. ‘Don Diego gaat naar het Milaneesche, don Sancho naar de Nederlanden, maar waar moet donna Mercedes blijven, wie de eenzaamheid reeds enkele dagen na haar huwelijk dubbel zwaar zou vallen? Ik zou haar wel in mijn hofstoet willen opnemen, dan kan ik haar het bittere der scheiding zooveel mogelijk verzachten.’
Een dankbare blik van den ridder loonde de koningin voor dit edelmoedige voorstel. Koning Karel hechtte er zijn goedkeuring aan, en in het bezit van een kostbaar halssnoer van paarlen, verliet don Diego het koninklijk paleis, gelukkig en ten volle gerustgesteld.
Haastig sloeg hij nu den terugweg in, verlangend spoedig met zijn bruid vereenigd te zijn en haar deelgenoot te maken van de hooge gunstbewijzen, die het koninklijk paar hun had geschonken.
In de Calle reale werd in de uitstalling van een wapensmid zijn aandacht getrokken door een dier stalen klingen, die eeuwenlang den roem van Toledo hebben uitgemaakt. Het bezit van een zóó uitmuntend zwaard zou hem in den aanstaanden oorlog te stade komen, en na eenig dingen werd de koop gesloten. Don Diego gespte het breede slagzwaard, welks lemmet een staalblauwe flikkering gaf, aan zijn zadelriem en reed thans in gestrekten draf verder, geheel vervuld van de groote onderscheiding, die hem was te beurt gevallen, en van het groote geluk, dat hem morgen wachtte.
Hij spoorde zijn paard tot steeds grooter vaart aan. Wat duurde de weg hem lang, welks dorre eentonigheid door niets, zelfs door geen boom of struik, verbroken werd. Maar eensklaps was het hem, of hij in de verte het geluid van stemmen, het gekletter van wapenen vernam. Doch dat kon niet, het moest een zinsbegoocheling zijn. Een oogenblik hield hij zijn paard in, om scherper te luisteren. Neen, hij vergiste zich niet: ginds werd gestreden. Een woest gejuich drong tot zijn oor door. Wien kon het gelden? Een eenzaam koopman misschien, door straatroovers overvallen en uitgeschud? Plotseling schoot een. gedachte hem door het hoofd, die hem krampachtig met beide handen zijn machtige kling deed omvatten. God, als het dát was! Onstuimig drukte hij zijn paard de sporen in den buik, dat, zonder bijna den grond te raken, over de vlakte schoot. Eersklaps zag don Diego een gestalte opdoemen, die afwerend de handen uitstrekte. De ridder hield een oogenblik zijn met schuim bedekt ros in.
‘Terug, heer, als gij uw leven lief hebt!’
‘Wie zijt gij?’ vroeg Diego, de getrokken kling in de vuist.
‘Ik ben een eenvoudig herder, die getuige was van gindschen strijd. Een bende woeste krijgsknechten heeft een reiskoets overvallen. De aangevallenen verdedigden zich dapper, maar moesten voor de overmacht zwichten. Nog slechts één ridder hield stand, toen ik wegvluchtte.’
‘Is er een jonkvrouw Dij?’ vroeg don Diego in de uiterste opgewondenheid.
‘Ja, heer, ze hebben haar uit de koets gesleept en weggevoerd’
Toen hij dit gehoord had, rende de ridder in zoo razenden galop weg, dat de herder van angst een kruis sloeg. Schorre kreten van wanhoop en woede stegen uit don Diego's keel op. ‘Mijn bruid! mijn broeder! Die ellendeling.’
In weinige seconden had don Diego den afstand afgelegd, die hem van de plaats van den strijd scheidde, en het slagzwaard hoog opgeheven in de beide vuisten, verscheen hij als een wrekende engel Gods, toen graaf Gomez' borst door twee degenspitsen te gelijk werd bedreigd. Een hevig gesuis door de lucht, een rauwe kreet, en een der trawanten van don Sancho lag ontzield op den grond; een tweede, een derde volgde, neergeveld voordat zij tijd hadden, van hun ontsteltenis en verbazing te bekomen. En weer hief don Diego met reuzenkracht zijn bliksemend zwaard op, en een vierde zonk met gespleten schedel ter neer. Maar nu ook was de verlamming, de ontsteltenis, waarmee Sancho en de zijnen waren geslagen, voorbij: ‘Slaat hem neer, mannen,’ bulderde don Sancho, ‘honderd dukaten voor wie hem overhoop steekt.’
Sancho's mannen, weer aanvallers geworden, drongen dichter aan. Zij hadden de meerderheid; de vermetele moest vallen, even goed als graaf Gomez, wiens dood slechts een oogenblik vertraagd was. Don Diego verweerde zich dapper, thans te voet strijdend, daar zijn trouw ros door een sabelhouw doodelijk was getroffen, naast graaf Gomez, dien de wondervolle verschijning van den jeugdigen ridder met nieuwe hoop had vervuld. Moedig streden beide mannen tegen de overmacht, menigen slag brachten zij toe, maar ook zij zelf voelden het warme bloed uit meer dan één wonde stroomen. Ondanks hun dapperheid naderde het einde: een roemlooze dood.
Sancho, die gewacht had tot zij afgemat waren, hief thans zijn degen op, om zijn mededinger den doodelijken slag toe te brengen, toen plotseling zijn arm machteloos neerzakte. Hiervan maakte don Diego gebruik, om zijn vijand met een geweldigen houw over het hoofd buiten gevecht te stellen.
‘Mercedes!’ juichte de ridder. Inderdaad, zij was het, die, uit haar bewusteloosheid ontwaakt, haar bruidegom te hulp had zien snellen. Zij had de door hem verrichte wonderen van dapperheid gezien en was naderbij geijld, juist tijdig genoeg om don Sancho's arm te grijpen en den noodlottigen slag af te weren.
De val van don Sancho verlevendigde den moed der beide ridders, die met vernieuwde kracht op het overschot van Sancho's bende indrongen. Maar dezen hadden, nu hun aanvoerder gevallen was, geen lust, nog langer hun leven te wagen en trokken zich in het gebergte terug.
Don Diego liet zijn van bloed druipend zwaard uit de hand glijden, om naast zijn broeder neer te knielen, gevallen als offer van zijn ridderlijken moed.
‘Dood!’ mompelde Diego tegen den ouden graaf, die, op zijn degen steunend, hem vragend aanzag. ‘Arme Manuel, dat gij in mijn plaats hebt moeten sterven en ik niet tijdig genoeg gekomen ben, om u te ontzetten.’
‘Als een held is hij gevallen,’ zei don Gomez met ontroerde stem, ‘zijn nagedachtenis zal bij ons altijd in zegening blijven.’
‘Amen!’ zei don Diego, het dierbare lichaam in zijn gespierde armen nemend en naar de reiskoets dragend, waarin hij het behoedzaam neerlegde, terwijl donna Mercedes naast het lijk neerknielde, om voor de zielerust van den verslagene te bidden.
Nog eenmaal keerden de graaf en don Diego naar het slagveld terug, waar al de dienaren van don Gomez lagen uitgestrekt, zonder uitzondering als offers van hun trouw gevallen. ‘Dappere mannen,’ zei de graaf met door tranen verstikte stem, ‘vaarwel! Morgen zal u allen een eerlijke begrafenis te beurt vallen, en voor uw weduwen en weezen zal ik als een vader zorg dragen.’
Het was een indrukwekkend tooneel, den graaf, zelf uitgeput en bloedende, te zien te midden der gevallenen, die met hun dood hun trouw aan hun meester hadden bezegeld.
‘Mijn zoon,’ zei don Gomez ten laatste, zich tot den jeugdigen ridder wendende, ‘laten wij thans zoo spoedig mogelijk ons landgoed trachten te bereiken. Daar zullen wij elkander de gebeurtenissen van dezen treurigen dag kunnen verhalen.’
Don Diego knikte zonder een woord tot antwoord te kunnen vinden. Wie had kunnen denken, dat op een zoo hoopvollen morgen een zoo droevige avond zou volgen?