De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
[Nummer 52]De Roomsch-Koning,
| |
[pagina 410]
| |
eerste gelegenheid aan om te volvoeren wat hij reeds als kind gezworen had: namelijk aan het geschonden en gesmade gebeente zijns vaders de eer te geven van een koninklijke begrafenis. Het was in het jaar 1282, bijna zeven en twintig jaren na den noodlottigen ijstocht, dat graaf Floris V op zijn beurt een tocht naar het oproerige Westfriesland ondernam en daarbij voorspoediger de wapenen voerde dan zijn ongelukkige vader. De opstokers en aanleiders van den opstand werden hem in handen geleverd en hij meende door hun dood niet alleen gevaarlijke vijanden uit den weg te ruimen, maar ook een afschrikkend voorbeeld te stellen voor hun volgelingen. Zoo zou dan het gezag der Hollandsche graven eindelijk voorgoed in Westfriesland gevestigd en het aangrenzende Kennemerland voor de roof- en moordzucht dier woestelingen beveiligd zijn. Maar was in dit opzicht het oogmerk van den tocht bereikt, de dierbaarste wensch van den overwinnaar, het terugvinden van zijns vaders gebeente, was nog niet vervuld. Te vergeefs had hij de ijverigste nasporingen in het werk doen stellen, tevergeefs de oudste lieden ondervraagd, niemand wist hem te zeggen waar het stoffelijk overschot zijns vaders rustte. Daaromtrent was steeds het diepste geheim bewaard, en niemand scheen in staat het hem te ontsluieren. Onder de gevangen Westfriezen was een stokoud grijsaard. Ook dezen stelde hij de vraag, waarop niemand hem tot dusver het antwoord had kunnen of willen geven. Ditmaal werd het hem gegeven. ‘Ik zelf heb met deze handen in den nacht na zijn dood het lijk begraven,’ verklaarde de oude somber. ‘Gij weet dus waar het gebeente rust? Toon het mij, en ik schenk u het leven.’ Nu bracht de grijsaard den jongen vorst in de oude hoeve te Hoogwoude, waar eenmaal het bloedige lijk van den vermoorden Roomsch-koning was binnengesleept. Daar liet hij den vloer onder de haardstede opgraven, en zie, daar werd, diep onder de aarde verborgen, het dierbaar gebeente teruggevonden. Vol eerbied op de knieën gezonken, aanschouwde Floris met van ontroering benevelde oogen die kostbare relieken van den vader, die hem van kindsbeen af als het toonbeeld van volmaakte ridderschap en vorstendeugd was voor oogen gehouden. Hij liet de beenderen reinigen en verzamelen in een prachtige lijkkist, die met groote praal naar Utrecht werd vervoerd. Hier werd met vorstelijken luister de plechtige lijkmis opgedragen en de bevolking der oude bisschopsstad stroomde naar de domkerk, om in zijn lijk nog den beminden en geëerden vorst te huldigen, die hun stad zoo milde gunsten en weldaden bewezen had en alsvergelding daarvoor in hun midden zoo bloedig beleedigd was. Zij stelden er prijs op, door de eerbiedige vereering van zijn stoffelijk overschot opnieuw te bewijzen, dat het geen Stichtenaar kon geweest zijn, die hem den steen naar het hoofd had duiven slingeren en dat zij geen schuld droegen aan de wandaad van den majesteitschenner. Van Utrecht toog de vorstelijke lijkstoet naar Middelburg, waar het gebeente van den Roomsch-koning in de aloude Abdij zou worden bijgezet. Het was een triomftocht, zoo grootsch en indrukwekkend als den eens zoo gevierden en geliefden vorst zelfs bij zijn leven niet bereid was. Voorzeker, toen hij zich in den vollen glans van zijn koningsmajesteit aan zijn opgetogen onderdanen vertoonde, hadden hun juichkreten hem luide de dankbaarheid en liefde des volks vertolkt; maar de stille tranen der duizenden en duizenden, die zich thans op zijn weg kwamen scharen en bij het naderen der lijkkist geroerd op de knieën zonken, het hoofd ontblootten, de handen vouwden en een gebed prevelden voor de rust zijner ziel, waren oneindig welsprekender. De poorters, wier steden hij door vrijgevige keuren en handvesten met hooggewaardeerde privilegiën had verrijkt, de dorpers en eigenhoorigen, die hij door wijze wetten had beschermd tegen de willekeur en eigenbaat der grooten, de heele bevolking, die zijn regeering als een tijdperk van verhoogde welvaart en rustigen voorspoed had gezegend, bracht hem in zijn stoffelijk overschot de hulde van haar diepgevoelde erkentelijkheid en vereering. En zij juichte in stilte tevens den zoon toe, die niet alleen aldus zijn onvergetelijken vader eerde, maar tevens door zijn milde, rechtvaardige en wijze regeering zich zijn grooten voorzaat waardig toonde en om zijn voorliefde voor de kleinen en geringen, die hij tegen de grooten in bescherming nam, den eernaam van ‘der keerlen god’, de toevlucht der kleine luiden, verwierf. Maar niet enkel koning Willems erflanden, ook het groote Duitschland, waarover hij eenmaal den schepter gevoerd had, toonde de weldaden niet vergeten te zijn, die hij het bewezen had. De Duitsche vorsten, die eenmaal de deelgenooten waren geweest van zijn roemrijke veldtochten, die hij voor de hem en het Rijk bewezen diensten zoo schitterend had beloond, die hij minder als vasallen dan als zijn lieve vrienden had behandeld, kwamen van heinde en verre herwaarts getogen om met de vertegenwoordigers van Paus en keizer aan het vereerd gebeente van hun roemrijken Roomsch-koning de laatste hulde te bewijzen. Onder hen was ook de graaf van Henneberg, die zich steeds in de bijzondere gunst en vriendschap van zijn koninklijken zwager had mogen verheugen. Zijn gemalin Margareta rustte helaas reeds sedert vijf jaren te Loosduinen in het grafGa naar voetnoot1) naast haar moeder gravin Machteld, en dubbel weemoedig stemde hem dus de droeve plechtigheid, die in de Middelburgsche abdij voltrokken werd. Met 's konings zuster Aleide was hij de eenig overgeblevene van diens naaste verwanten, die hem van nabij gekend hadden. Zij beiden waren in hun jonge jaren getuigen geweest van zijn geluk en grootheid. Nu stonden zij als bejaarde lieden, zij weduwe en hij weduwnaar, aan zijn graf, met den betreurden doode tevens de dierbaren herdenkend, die hun na hem ontvallen waren, Avennes, jonker Floris, koningin Elisabeth, vrouwe Machteld en eindelijk Margareta. Aleide kon niet zonder tranen de lijkkist aanschouwen van den dierbaren broeder, aan wien zij alles te danken had en in wien haar ook alles was ontrukt. Op koning Willem toch was al de hoop van Avennes gevestigd; in den trouwen vriend was hem de machtigste steun ontzonken, en van dien steun beroofd, had hij de kracht gemist om langer te leven. Ook de jonge graaf, die tusschen gravinne Aleide en den graaf van Henneberg aan het graf neerknielde, dat zich zooeven boven het lichaam zijns vaders gesloten had, was diep geroerd. Hij dacht aan zijn te vroeg gestorven, hoogvereerde moeder, die hem zoo vaak van zijn edelen vader gesproken en in hem als kind reeds het verlangen had opgewekt, dat hij thans mocht bevredigd zien. ‘Och, dat zij dit uur had mogen beleven!’ zuchtte hij. ‘Dat zij had mogen aanschouwen hoe eindelijk de smadelijk vernederde asch van haar koninklijken gemaal in eere verheven is.’ ‘Zij aanschouwt het uit den hemel,’ sprak Aleide, haar tranen afwisschend, ‘en zij zal er u voor zegenen, dat gij als een trouwe zoon haar wensch vervuld en de nagedachtenis uws vaders gehuldigd hebt.’ ‘Zoo is het,’ voegde de graaf van Henneberg er bij. ‘Maar met niet minder welgevallen zal uw roemrijke vader zelf van uit den hemel neerzien op zijn zoon, die aldus zijn gruwzamen dood heeft weten te wreken. Ik wensch u daarmee geluk, edele graaf, en ik zeg er u dank voor in naam van allen, die uw grooten vader gekend en zijn edele deugden bewonderd hebben, niet alleen zijn trouwe onderzaten van deze landen, maar ook de vorsten en volken van het Heilige Roomsche Rijk, ja van geheel de Christenheid. Want geen heeft meer dan hij voor den vrede van Rijk en Kerk gestreden; en zoo op dit oogenblik het Rijk een gezegenden vrede geniet onder onzen vereerden keizer Rudolf van Habsburg, dan heeft het dit aan diens voor ganger Willem van Holland te danken. Uw groote, onvergetelijke vader heeft de grondslagen gelegd van de welbevestigde orde, waarin wij ons thans verheugen. Hij heeft met zijn zwaard den bodem geëffend, waarop thans de christen volken in rust en vrede onder de schutse des rechts mogen leven. Daarom staan de vertegenwoordigers van Paus en keizer hier aan zijn graf om hem te huldigen als den hersteller en hernieuwer des Rijks. Daarom zal hem eer gegeven worden door alle vorsten en volken, en zoolang het Heilige Roomsche Rijk zal bestaan, zijn naam met eerbied en dankbaarheid worden genoemd. Daarom ook heeft de Heer van Hemelrijk, die hem tot zijn uitverkoren kampvechter had opgewekt en uitgerust, hem nog rijker willen loonen dan met de keizerskroon, die hem hier op aarde reeds wachtte, en hem de kroon der eeuwige glorie geschonken in den hemel.’ De latere eeuwen hebben die woorden bevestigd. Schoon de laster, die al wat edel en groot is, tracht te bezoedelen, ook de nagedachtenis van den grooten Roomsch-koning Willem van Holland niet heeft gespaard, staat in het stralende licht der wereldhistorie zijn ridderlijke gestalte nog altijd voor ons als een der grootste gloriën, waarop de menschheid roem mag dragen. Toen bijna drie eeuwen na zijn dood voor de tweede maal een graaf van Holland den Duitschen troon beklom in den persoon van keizer Karel V, toen liet deze, om de nagedachtenis van zijn onsterfelijken voorganger te eeren, in de abdijkerk te Middelburg op zijn graf een luisterrijk gedenkteeken oprichten. De razende beeldenstorm heeft, helaas, dat monument verwoest, maar nog altijd bezitten wij in het Binnenhof te 's-Gravenhage een gedenkstuk van den Roomsch-koning, dat, hopen wij, nog eeuwen lang zijn aandenken onder ons zal levendig houden. Het is zijn geliefde koningspalts, zijn Ridderzaal, die hij zelf niet heeft mogen voltooid zien, maar die zijn zoon Floris V, zijn vader ter eere en Holland ten roem, volgens koning Willems plannen heeft laten optrekken.Ga naar voetnoot1) En sedert eenige jaren verheft zich op het binnenplein van den alouden koningsburcht op de monumentale fontein het gulden beeld van den Roomsch-koning, die reeds in de dertiende eeuw den naam van Holland met eere deed noemen door de gansche Christenheid. |
|