de robinson-hut.
Het derde deel, getiteld: Serious reflections during the life of Robinson Crusoe (ernstige overdenkingen gedurende het leven van R.C.) en bevat hoofdzakelijk zedekundige beschouwingen over den inhoud van het eerste deel, dat ook het tweede ver in aantrekkelijkheid overtreft.
Het boek van Defoe nu werd in Engeland bij herhaling uitgegeven en in alle beschaafde talen overgezet, zelfs in het Arabisch. En verder heeft de inhoud de stof geleverd voor tal van volks-, jongens- en kinderboeken, die in het kort en op een wijze, naar de bevatting der lezers, die men op het oog had, berekend, de geschiedenis van den zwerveling weergaven.
Nu heeft men beweerd - of het waar is, valt moeilijk uit te maken - dat de roman van Defoe niet geheel en al tot het rijk der verdichting behoort, maar alleen de romantische uitwerking is van een in werkelijkheid voorgekomen geval. Men wil namelijk dat Defoe zijn tafereelen ontleend heeft aan het dagboek van den zeeman Alexander Selkirk, die weinige jaren te voren inderdaad beleefde, wat Defoe zijn held laat overkomen.
Als dat zoo is, dan valt het eiland van Robinson Crusoe niet te zoeken aan den mond der Orinoco-rivier, maar in de Stille Zee, ten westen van Chili of, nog nauwkeuriger, twee en zeventig geographische mijlen van Valparaiso.
Dat eiland met name Juan Fernandez, is ruim drie geographische mijlen lang, zeer bergachtig en loopt naar het zuiden hellend af; zijn omtrek bedraagt vier en een halve geographische mijl. Het hoogste punt, de Aanbeeldberg, is over de drie duizend voet hoog en haast niet te beklimmen, daar het bovenste deel uit een bazaltkegel bestaat ter hoogte van bij de negenhonderd voel.
Vroeger was dit eiland onbewoond; in het midden der achttiende eeuw hadden de Spanjaarden het in bezit en men vindt nu nog hier en daar aan de kust Spaansche kanonnen in het zand begraven.
Later toen de Spaansche provincie Chili een onafhankelijke staat werd, viel Juan Fernandez den Chilenen ten deel, die het tot een kolonie voor misdadigers inrichtten. Op een keer kwamen die misdadigers echter in opstand, sloegen in den nacht hun bewakers dood en scheepten zich in op kleine booten, waarop zij het vaste land, waarschijnlijk Peru poogden te bereiken. Nooit heeft men echter iets meer van hen gehoord of gezien, zoodat zij waarschijnlijk op zee zijn omgekomen.
Thans is het eiland aan een Duitscher, zekeren Rodt, voor de som van 75000 mark 's jaars verpacht. Deze houdt er een vijftien of twintig arbeiders op na, die hij hout laat hakken, dat hij met geitenvellen, gedroogde visch en wat groenten van tijd tot tijd te Valparaiso ter markt brengt.
Hoe rotsachtig het eiland bij het eerste gezicht ook schijnt, heeft het toch een bij uitstek vruchtbaren bodem en weelderigen plantengroei. Reusachtige myrteboomen heffen er hun kruinen ten hemel, de rhabarber, welks bladen en versche stengels, zooals men weet, een smakelijke groente opleveren, groeit er in ontzaglijke exemplaren; ook perziken, druiven, aardbeien en kersen, die de Duitscher er geplant heeft, dragen er rijke vruchten en frissche bronnen geven er heerlijk drinkwater.
Zoo heel slecht was het dus ook vroeger op het eiland niet gesteld. Duizenden wilde geiten verschaffen den jager een rijken buit en zelfs melk, wanneer hij er in slaagt, ze levend in vallen of kuilen te vangen, en aan het strand vindt men een lekkere kreeftensoort, die tot tien pond zwaar wordt.
Toen nu in het jaar 1704 de beroemde Engelsche natuuronderzoeker Dampier op het eiland landde, zette hij daar een matroos met name Alexander Selkirk tot straf voor insubordinatie en muiterij aan wal. Men liet hem maar weinige levensmiddelen en enkele noodzakelijke werktuigen.
Op het oogenblik vindt men op een der bergtoppen nog een gedenksteen met het volgende opschrift, dat de meest betrouwbare meedeelingen omtrent het lot van Selkirk-Robinson bevat:
‘Ter gedachtenis aan Alexander Selkirk, geboren te Largo in het graafschap Fife, Schotland, die op dit eiland in volslagen eenzaamheid vier jaren en vier maanden heeft doorgebracht. Hij werd door de galei Cinque Ports, 96 tonnen en 12 stukken geschut, in het jaar des Heeren 1704 hier aan wal gezet en den 12en Februari door het clipperschip Duke, 16 stukken geschut, aan boord genomen. Hij stierf als luitenant op Harer Majesteit schip Weymouth in het jaar 1723, zeven en veertig jaren oud. Deze gedenkplaat is in de nabijheid van Selkirk's kijk-uit door bevelhebber Powel en de officieren van Harer Majesteit schip Topaze in het jaar 1818 aangebracht.’
De afbeelding in dit nummer vertoont het thans met planken dichtgespijkerde hol, waarin Selkirk zoo lang in volslagen eenzaamheid en afzondering van de bewoonde wereld gewoond heeft.
Een reiziger, die kort geleden het Robinson eiland bezocht, zegt:
Het was een uitgelezen genot, eenzaam de weelderig begroeide bergkloven te doorkruisen, waar prachtige bloemenstruiken oprezen. De ‘Robinson,’ dien ik als kind zoo dikwijls en met zooveel verrukking gelezen had, werd levendig in mij; ik zette mij op een steen, droomend, zooals Selkirk dat dikwijls moet gedaan hebben en liet de blikken over het eenzame land weiden. Aan mijn voeten golfde schuimend de zee tegen de rotsklippen - het was een heerlijk schouwspel! En daarbij die diepe, onuitsprekelijke rust in het rond! Geen vogel zong, ik heb er ook maar weinige op Juan Fernandez waargenomen. Ik dacht na, hoe het mij wel te moede zou zijn, als ik hier moederziel alleen meer dan vier jaren had door te brengen; en bij al de liefelijkheid der omringende natuur overviel mij, als een koude huivering, de schrik voor de eenzaamheid, voor de eigen gedachten, die men in deze wildernis aan niemand zou kunnen openbaren - daar sloeg een hond aan, in de verte verscheen de gestalte van mijn gastheer, die mij uitnoodigde tot het maal in zijn gezellig klein huis. Met meer genoegen en opgewektheid heb ik nooit gebabbeld, inniger heb ik nooit gevoeld welk een betoovering er ligt in de menschelijke gedachtenwisseling dan bij het ontbijt, dat mij over mijn Robinson-uren troostte.