De klomp goud.
Een geschiedenis uit Klondyke in negen tafereelen.
1. Bill trok er op uit om in de afgelegen wildernissen van Alaska zijn geluk te beproeven. De fortuin was hem gunstig; want hij vond zoo maar een heelen klomp goud.
2. Met geladen geweer hield hij de wacht opdat zijn schat hem niet ontroofd mocht worden; want zijn buren Bob en Brown waren niet te vertrouwen.
3. Ten laatste wierp hij zich echter van slaap overmand in zijn tent neer. Maar de nijd slaapt niet. Terwijl Bill in zoete droomen verzonken was sluipt Bob op de tent toe en schiet hem.... door den hoed.
4. Dit geval gaf Bill te denken. Hij verliet het onveilig oord, waar hij geen oogenblik van zijn schat zeker was, en spoedde zich met twee pakken beladen op weg.
5. Maar de roofgierige kerels rustten evenmin. Zij lieten zich zoo gauw mogelijk den baard afscheren, om door Bill niet herkend te worden.
6. Daar hij de rivier wil oversteken, noodigen zij hem als twee fideele kameraden uit, in hun bootje te stappen: hij hoefde er, omdat hij het was, geen cent voor te betalen.
7. Zonder den argwaan, die in hem opkwam, te verraden, stapte Bill schijnbaar welgemoed in het bootje, legde het grootste van zijn pakken naast zich neer en hield het kleinste op zijn schoot.
8. Aan den oever van een eiland gekomen, springen de twee schurken aan wal, Brown met het grootste pak in de hand.
9. Maar hij had den klomp goud niet; dat merkt men wel aan Bill's spotlachend gezicht. Er was een steen in den doekgebonden. Zoo moet men zich in Klondyke tegen kapers op de kust weten in acht te nemen.