XV.
Met alles en alles ben ik anderhalf jaar bij de familie Vranken gebleven; nadat Antje de zaken zoowat geredderd had, en Rika een anderen dienst kreeg, verliep mijn verkeering met Kees ook zoo langzamerhand.
Eerst liep hij altijd nog een beetje om mij te ontmoeten, maar ik hield mij kras, en zei dat ik niet mocht van thuis, omdat hij zulke sociale gedachten had; hij werd boos en zei, dat hij een verstandiger meisje zou gaan opzoeken. Nu, dat mocht hij gerust voor mijn part, en hij heeft het gedaan ook.
Eerst was het voor mij een groote verlichting van den heelen rommel af te zijn; 't was zoo rustig thuis, ik deed gewoon mijn werk, ik kreeg geen gekijf en ik begon zoo aardig vooruit te komen; na een jaar had ik reeds 62 fr. op mijn boekje, maar toen begon ik landerig te worden, het verveelde mij, altijd koekoek één zang, ik begon weer met de meiden beneden te praten en die leerden mij niet veel goeds; ik kreeg buien van knorrigheid en mokken, en zei dikwijls in een paar dagen geen woord, omdat mevrouw iets gezegd had, dikwijls ook omdat zij niets zei, als ik iets verkeerd deed; en dat is toch zoo zot, al was mevrouw niet boos, dan werd ik het en dan had ik door mijn slordigheid iets bedorven of gebroken, of het eten was niet goed; dan zei mevrouw heel kalm en bedaard tegen mij:
‘Gij hebt dat of dat gedaan of vergeten.’
Of wel:
‘Een volgenden keer moet gij het zoo of zoo doen.’
En dan had ge de poppen aan het dansen. Ik met een boos gezicht naar de keuken en wat men ook tegen mij zei, wie 't ook was, die kreeg een snauw weerom; ik liep al sloffend door het huis met lodderige oogen, soms tegen alles aan; als ik iets in de hand had, liet ik het menigmaal van lammigheid vallen.
Soms had ik ook een bui, dat ik weer lang zat te grienen of ik een pak slaag had gekregen en ik wist eigenlijk niet wat mij scheelde en dan kwam het ook soms om een niemandalletje, dat ik weer erg brutaal was en mevrouw mij zei, dat ik dan maar eens veranderen moest.
‘Heel graag, 't verveelt mij hier al lang,’ antwoordde ik boos en kortaf.
‘Dan komt het goed uit!’ zei mevrouw en ik dacht er niet meer aan, en alles ging door of er niets gebeurd was.
Maar een paar dagen later nadat ik mijn uitgaansavondje had gehad, (ik ging naar Mie de schoonmaakster, dat was mijn eenig uitgaan, nu ik niet meer bij Rika d'r ouders mocht komen en ik vond het bij het oude mensch nogal slepend, maar ik had niets anders)stonden een paar van de buurmeiden mij op te wachten.
‘Zeg eens, Geertje, gaat ge weg?’
‘Ik,’ en ik keek ze aan of ik van den prins geen kwaad wist, ‘hoe komt gij daaraan?’
‘Er staat een bericht van uw mevrouw in de gazet en van avond zijn er vijf meiden geweest.’
‘Zoo!’
‘Nu, houd u zoo onnoozel niet. Begint het u eindelijk bij die kwezel te vervelen? Gij hebt het er lang genoeg uitgehouden, hoor! Zoo krijgt ze geen tweede, die alles maar goedvindt, wat zij doet.’
‘Hebt gij gekijf gehad?’ vroeg de andere.
‘Ik wou eens veranderen,’ zei ik kortaf, opende de deur en ging naar boven.
Ik was duizelig en het koud zweet liep mij langs het gezicht; dat had ik niet gedacht. Ik had toen een boozen kop gehad en wist zelf niet meer wat ik toen zeide; maar mevrouw nam ook dadelijk alles zoo ernstig op, en nu het er op aankwam, had ik hoegenaamd geen trek van hier heen te gaan, 't was een beste dienst, ik kon het niet anders zeggen - en dan, ik was er gewend, ik wist juist hoeveel 't lijden kon, als ik een boos gezicht trok of brutaal was - en wat zouden ze thuis zeggen?
Ant liep zoo hoog weg met mevrouw. Die twee begrepen elkander zoo goed; als ik mijn eigen zin had gevolgd, zonder toe te geven aan valsche schaamte, dan was ik zeker naar mevrouw toe gegaan en had haar verschooning gevraagd en verzocht het nog eens een poosje met mij te willen probeeren.
Maar ik kon er niet toe besluiten; wat zouden die meiden zeggen, als ik weer bleef? En dan - dan, 't was ook wel aardig eens iets anders te krijgen. Ik voelde mij hier zoo gedrukt, zoo opgesloten; in een dienst met een kameraad, zou het veel vroolijker zijn - ik mocht misschien meer uit - ik zou kennissen maken en mij minder stijf kunnen kleeden.
Neen, nu het eenmaal zoover was, zou ik er mij maar in schikken en doen of ik het ook zoo had opgenomen, dat ik weg zou gaan.
Den volgenden morgen vroeg ik mevrouw toelating naar de besteedster te gaan om een dienst te zoeken; ik was erg kortaf en durfde mevrouw niet in het gezicht kijken.
Toen ik thuis kwam, lag er een brief van Ant; mevrouw had haar geschreven dat ik in den laatsten tijd zoo raar was geweest, altijd onvriendelijk en uit mijnen schik, dadelijk klaar met een brutaal antwoord bij het minste of geringste wat men mij zeide, en dat zij mij den dienst had opgezegd, en ik er ook al weer onmiddellijk een grofheid op had geantwoord. 't Speet mevrouw wel, want zij meende het goed met mij; zij had veel van mij verdragen, omdat ik nog zoo'n kind was en zij hoop had, dat ik met de jaren verstandiger zou worden en begrijpen zou, hoe goed zij het met mij voor had; maar nu zag zij wel dat het niet meer ging, ik voelde mij ongelukkig bij haar en dus moest ik maar eens zien of ik ergens anders beter terecht kon komen.
Antje speet het erg en zij raadde mij aan het bij mevrouw zoo spoedig mogelijk goed te maken. Zij vertrouwde mij in Antwerpen nergens beter dan bij haar; mevrouw had altijd zoo goed voor mij gezorgd, als was ik haar eigen kind en voor de familie was zij ook zoo goed geweest - zij had moeder kleertjes gezonden, waaruit haar eigen kinderen gegroeid waren, voor onze kleintjes - zij had met Sint Nicolaas mij allerlei lekkers gegeven om in mijn pak te doen naar huis - toen moeder met mijn zuster Bet met den pleziertrem in Antwerpen was geweest den vorigen zomer, had zij ze beiden onthaald of het prinsessen waren - neen! 't Was heel ondankbaar van mij dat ik zoo wegging, ik moest verschooning vragen. Zij zou mevrouw ook schrijven, om haar te verzoeken, mij alles te vergeven.
Ik had er lust toe en geen lust - ik vond het zoo kinderachtig, nadat ik een brief van huis had gekregen, met hangende pootjes er aan te komen, als een stout kind dat men gedreigd heeft.
Honderd malen was ik op het punt mevrouw te vragen, of ik blijven mocht - maar dan kwam er weer dit tusschen of dat - mevrouw was niet alleen - of een van de kinderen kwam binnen - of - of, en dat gebeurde het meest - ik kon mijn mond niet opendoen en ik stelde het uit van de eene minuut in de andere, en dan was de goede tijd voorbij.
Zoo liep ik een paar dagen rond - ik wou en ik wou niet en met een nieuwen dienst schoot het ook nog niet hard op; toen trok ik eindelijk de stoute schoenen aan en hakkelend en stotterend, kwam het er uit:
‘Me.... vrouw,.... 't spijt.... me.... dat.... dat het gebeurd is.... en als het u.... 't zelfde is.... dan.... dan.... dan.... zou ik wel willen blijven.’
Mevrouw keek mij ernstig aan.
‘Zoo, Geertje,’ zei ze, ‘hebt ge eindelijk uw kop gebogen? Ik had zoo'n hoop, dat gij het eerder zou doen, maar nu is het te laat. Ik heb juist van morgen een ander meisje gehuurd en ik kan haar nu niet meer wegzenden, omdat je er eindelijk toe komt mij verschooning te vragen.’
(Wordt vervolgd.)