uitgekozen dan een wereldlijke. Zij had haar vader verzocht hem tot diens dood te mogen blijven verzorgen, om daarna zich in een klooster te wijden aan den Heer.
Dit vrome besluit had de oude Wouter goedgekeurd en hij leefde gelukkig met zijn eenig kind op het Hof van Wena, totdat heer Jacob zijne oogen liet vallen op zijne dochter.
‘Ik verlang uwe dochter tot bruid,’ sprak op zekeren dag heer Jacob tot den ouden Wouter.
‘Dat kan niet, heer!’ antwoordde de oude man, ‘zij heeft zich al een bruigom gekozen.’
‘Dat kan zijn, maar als ik zeg, dat zij mijn vrouw wordt, heeft zij geen keuze meer. Gij en zij zijn toch mijne hoorigen.’
‘Mijn kind heeft zich den edelsten aller bruidegoms uitgekozen, die er is. Gij kunt en moogt haar niet verlangen.’
‘Mijn wil is wet. En als gij en uwe dochter die niet volvoert, beef dan en vrees uw lot. Ga en boodschap dit aan de maagd.’
De oude Wouter keerde onthutst en ontdaan zijne woning binnen. Weenend vertelt hij zijn dochter het verlangen van den heer. Maar Ida kon niet besluiten, aan den wil van heer Jacob te voldoen. Na rijpelijk de zaak overwogen te hebben, besloten vader en dochter, tegen het vallen van den nacht te vluchten.
Aan dit voornemen wordt gevolg gegeven, doch zoo donker was het niet, dat de vluchtelingen niet bemerkt werden door den wachter van het slot Wena. Deze boodschapte dit aan zijn heer, die in allerijl zijn zwaard omgordt, zijn beukelaar ter hand neemt en de vluchtelingen nazet.
‘Sta! hier die maagd, zij hoort aan Wassenaar,’ roept hij den ouden Wouter na, zoodra hij hem bemerkt.
De maagd valt op hare knieën en bidt God om uitkomst.
De woedende Jacob heeft zijn zwaard getrokken. De oude Wouter zal zich verdedigen. Hij zwaait zijn strijdbijl door de lucht en klieft daarmee in één slag het zwaard van heer Jacob in tweeën.
Dat is te veel voor den ridder. Die beleediging zal hij wreken, bloedig wreken. Hij zwaait zijn beukelaar en treft daarmee het hoofd van den ouden man, die daardoor doodelijk getroffen, stervend voor de voeten zijner dochter nedervalt.
Kalm, alsof er niets gebeurd is, gaat heer Jacob naar zijn slot terug, zijne dienaren bevelend, het lijk en de arme Ida naar het slot te brengen. Men voert het lijk en de maagd naar het slot van Wena, waar de schoone Ida den ganschen nacht bij het lijk van haren vader blijft bidden.
Den volgenden dag roept de manslag op den ouden Wouter gepleegd ‘azing en gebuur’ bijeen. De bevoegdheid van deze rechters was vooral voor beslissingen van dadelijken aard. Vooral in Rijn- en Amstelland hielden ‘azing en geburen’ zich lang in stand, totdat zij later door de vierschaar werden vervangen.
Heer Jacob is verschenen. Naast hem ligt het lijk van den vermoorde. De vrome maagd moet naar gebruik dier tijden als aanklaagster optreden.
‘Als bloedmaag,’ zoo sprak zij tot de rechteren, ‘eisch ik recht, maar geen zoengeld of ballingschap zij de straf van mijns vaders moordenaar. Geen pelgrimstocht behoeft hij te doen. Mijn eisch is: dat heer Jacob en zijn nazaten niet langer den edelen naam dragen, welken hij door een manslag heeft onteerd.’
De rechters wijzen dien eisch toe en vanaf dit oogenblik heeft heer Jacob op bevel van ‘azing en gebuur’ den naam van Wassenaar verwisseld met dien van Beukel.
Het geslacht der Beukels bleef te Rotterdam wonen; eene straat aldaar, de Beukelsdijk, is er nog eene herinnering aan.
Ida trad in het klooster te Rennegom, de vrouwenafdeeling van de abdij te Egmond.
Joës a Leydis.