zien. Maar in hoeverre deze middeleeuwsche versterkingen tegen het geschut van Amerikaansche pantserschepen bestand zullen zijn, zal misschien de naaste toekomst leeren.
De wijde, diepe haven biedt ruimte en veilige ligging voor eene groote vloot waar de koopvaarders van alle vlaggen elkaar dan ook tot voor korten tijd ontmoetten; want Havana is een zeer belangrijke uitvoerhaven voor de producten van het eiland: rietsuiker, tabak, rum, cacao, koffie, verfhout en was.
Opmerkelijk is voor den bezoeker, die van New-York naar Havana komt, het onderscheid tusschen het rustelooze gewoel van Wallstreet, de hemelhooge huizen van Broadway en van den anderen kant de Oostersche aanblik dezer lage, dikwijls verwaarloosde huizen van de havenwijk met hunne getraliede vensters. Overal vinden wij hier den Spaanschen bouwtrant, waarbij van den straatgevel weinig werk gemaakt en daarentegen alle versiering in de binnenplaats aangebracht wordt, waarop de vertrekken uitkomen, en die met hare fonteinen, marmerbekkens, boomen en bloemen, door een zonnezeil overspannen, het woonvertrek van het gezin uitmaakt.
Binnen in de stad worden de huizen ook aan den buitenkant rijker en deftiger, zoo bij voorbeeld in de nabijheid der kathedraal, die het gebeente van Columbus bewaart, en van de Capitania general aan de Plaza de Armas, het hoofdkwartier van de commandeerende Spaansche generaals als Martinez Campos, Weyler en thans maarschalk Blanco. De lieve villabuurten van Havana liggen in de nabijheid der zee, op de hoogte van Cerro. Hier vindt men prachtige gebouwen te midden van paradijsachtige tuinen met een ruim vergezicht op de stad en de open zee.
Een bedrijvig leven ontwikkelt zich des avonds op het Prado. Bij de tonen der Spaansche militaire muziek wandelen hier de senoritas in korte rokjes met de zwarte mantilla over het hoofd en de granaatbloem over het oor dragend. De heldere gloed der volle maan dringt door de dichte kronen der laurierboomen en uit de tuinen draagt de zeewind de geuren der slapende bloemen over. Voor den bewoner van noordelijke streken zijn zulke nachten onvergetelijk. Bij dag schijnt de zon onverbiddelijk fel, en alleen wie niet schroomt zich de koorts op het lijf te halen, kan het wagen, zich van tien uur voor den middag tot laat in den namiddag aan hare stralen bloot te stellen.
Reeds in de vroegste uren van den morgen heerscht er daarom al groote drukte op straat. Van het land komen de melkverkoopers te paard en te ezel in galop aangereden, zonder te vragen of de melk daarbij in de kannen ook al half gekamd wordt; buffelskarren vol suikerriet komen aangerold, muildieren worden de stad ingedreven, zwaarbeladen met manden vol sinaasappels, citroenen, yams-wortelen, artisjokken en bananen. Zij trekken naar de Tacon-markt, een ruim, hoog gebouw, op welks binnenplaats de venters onder groot lawaai den koopers hun waren aanprijzen. Evenals in Napels nemen visschen, kreeften, krabben, oesters en inktvisschen een groot gedeelte van de markt in beslag, en hebben de huismoeders zich daarvan een behoorlijken voorraad voor het middagmaal verschaft, dan halen ze zich de noodige olijfolie, die evenals de wijn in groote, met stroo omvlochten flesschen te koop wordt geboden. Kippen en hanen, vooral de wilde kemphanen, honderden van papegaaien en apen, die in hun kooien driftig rondspringen, dragen niet weinig tot de algemeene luidruchtigheid bij.
Ananassen zijn er in menigte: garbanzos en uien, mangos, tomaten en vijgen, appelen, kokosnoten en olijven, suikerriet en watermeloenen worden door negers met gillende stem te koop geboden; kortom, het is een bont gescharrel en geschacher om de fijnste vruchten van de wereld. Plotseling verstomt het gejoel, - de Spaansche militaire muziek trekt voorbij, de troepen volgen, en wie onder de menigte met de opstandelingen heult, ziet ze niet met bijzonder vriendelijke blikken na.
Ofschoon Cuba zich reeds sinds eeuwen in Spaansch bezit bevindt, is toch nauwelijks de helft van het eiland, dat 2200 vierkante mijlen groot is, bebouwd. Reusachtige wouden en gebergten bedekken nog het grootste gedeelte. Hier vinden de opstandelingen in de bergkloven en de vele reusachtige spelonken, welke eene bijzondere eigenaardigheid van het land uitmaken, een toevluchtsoord, en alle krijgskunst der Spanjaarden stuit af op deze verdedigingsmiddelen der natuur. De wouden bevatten de edelste en kostbaarste houtsoorten, mahonie-, ebben- en ijzerhout, en onnoemlijke schatten aan metalen moeten volgens de onderzoekingen van Spaansche ingenieurs nog in de bergen rusten.
Sinds lang werkt Amerikaansch geld in de meeste ondernemingen op Cuba, in de plantages en bergwerken, en de bezitters dezer kapitalen, die zich door den jarenlangen strijd van Spanje tegen de opstandelingen in hun belangen benadeeld zien, hebben in de eerste plaats de tusschenkomst bewerkt van de Vereenigde Staten, die reeds lang reikhalzend uitzien naar het bezit van het eiland, als de gewichtigste vlootstatie tusschen Noord- en Zuid-Amerika en de sleutel tot den Mexicaanschen zeeboezem.
Tegenover dit drijven, dat ten slotte tot de uitbarsting van den oorlog geleid heeft, ontbreekt het ook niet aan waarschuwende stemmen in de Unie zelf, die de inlijving van Cuba met zijn overwegend zwarte bevolking, waarvan de Unie in haar zuidelijke staten al meer dan genoeg voorzien is, met zorg te gemoet zien. Die negers werden omstreeks eene eeuw geleden als slaven uit Afrika hierheen gevoerd, na het uitsterven der Roodhuiden, die enkel nog slechts voortleven in hun vermenging met de Spaansche veroveraars in het voorname ras der Creolen, in wier handen zich het grootste deel der plantages bevindt. Ook onder deze Creolen en de voorname ingeboren Cubanen moet de verbittering groot zijn tegen Spanje, dat daaraan zeker niet geheel onschuldig is, al moet hetgeen daaromtrent van Amerikaansche zijde beweerd wordt, zeker schromelijk overdreven heeten.
Vóór het begin van den opstand, in 1896, telde men zestienhonderd rietsuikerplantages op Cuba, welker opbrengst hoofdzakelijk naar de Vereenigde Staten ging. Het dalen der suikerprijzen in de laatste jaren werkte op de planters even gevoelig als op de Europeesche beetwortelsuikerfabrikanten, daar de prijzen ternauwernood meer aan de verhoogde kosten van den grond beantwoordden.
Op zichzelf is de rietsuiker een veel fijner natuurvoortbrengsel dan de beetwortelsuiker; zij levert de rum als bijproduct, terwijl de laatste enkel de melasse als veevoeder voortbrengt. Daarom bedienen de fabrikanten van chartreuse, punch en dergelijke likeuren zich altijd nog van riet- in plaats van beetwortelsuiker.
De koffiebouw op het eiland is reeds sinds lang achteruitgegaan, terwijl de van ouds beroemde tabaksvelden in 1896 nog tienduizend in getal waren. De bezitters klaagden toen, dat de bodem niet meer zulke goede tabak leverde en verklaarden ook zuchtend dat de sigaren niet meer waren als voor twintig jaren. De in Havana versch gerookte sigaren - oud en jong, mannen en vrouwen rooken daar - zijn voor den Europeeschen smaak te zwaar en de beste soorten worden door de belasting tamelijk duur. De allerbeste qualiteit komt niet in den handel en gaat in toegesmolten glazen buizen naar het hof van Madrid, dat ze aan de hoven en de grooten van Europa ten geschenke geeft.
De belangrijkste suiker-uitvoerhaven van Cuba is Matanzas, niet ver van Havana in westelijke richting aan een ruime haven zeer gunstig gelegen. In de nabijheid dezer stad heeft men de grootste suiker- en tabaksplantages.
Hoogst schilderachtig ligt aan de zuidwestkust van het eiland de stad Santiago de Cuba, in 1514 door Velasquez als de oudste stad van het westelijk halfrond gebouwd. Van hier trok Cortez uit om Mexico te veroveren. De zuidwestelijke rand van Cuba, waaraan de stad ligt, wordt gevormd door een geweldig steil, vulkanisch gebergte, welks hoogste punt, de Pico de Tarquino, 8000 voet recht uit de Caraibische Zee oprijst.
In de haven van Santiago ligt nog een schip van de vermaarde ‘onoverwinnelijke vloot’ van Philips II te vermolmen.
Zou die oude, door de stormen heen en weer geschudde Jao Paulo een zinnebeeld zijn van de zinkende macht van Spanje op Cuba?
In elk geval moet de tegenwoordige oorlog, wanneer hij nog lang aanhoudt, Spanje niet anders dan noodlottig worden; en bange bezorgdheid moet zeker het hart der koninginregentes Christina besluipen, als zij aan de toekomst denkt van het knaapje, dat eenmaal de kroon van Spanje moet dragen. Wat dat zwakke kind is tegenover den krachtigen man Mac Kinley, den president der Vereenigde Staten, dat is het verarmde Spanje ongeveer tegenover de machtige en rijke republiek.
De oogenblikkelijke verhouding van legeren vlootsterkte komt hier minder in aanmerking dan de krachten aan geld en manschappen, waarover beide landen op den duur beschikken kunnen.
Geen van beide kan, te oordeelen naar de strijdkrachten te land en ter zee op het oogenblik, als eene oorlogsmogendheid van den eersten rang worden aangezien.
In Spanje bestaat sedert het jaar 1885 de algemeene weerplicht met drie dienstjaren in het staande leger, drie jaren in de eerste en zes jaren in de tweede reserve. De weerplicht begint met het negentiende levensjaar, doch loskoop tegen 1000 pesetas en plaatsvervanging onder broeders is toegestaan. Het leger bestaat uit de algemeen gebruikelijke wapens en telt in vredestijd 128.183 man, welk cijfer in oorlogstijd kan gebracht worden op 183.972 man, ongerekend de officieren, met 14250 dienstpaarden en muilezels en 590 stukken geschut.
De vloot bestaat, de jongste aanvulling niet meegerekend, uit 46 schepen, waaronder gepantserd 1 slagschip, 1 torenschip, 6 kruisers, 2 fregatten en 1 monitor, met een gezamenlijken inhoud van 125.340 tonnen, 220.464 paardekrachten, 652 stukken geschut en 134 torpedo-lanceerbuizen.
De Vereenigde Staten bezitten geen staand leger, maar alleen de kaders tot het zoogenaamde regular army.
De aanwerving zoowel voor het leger als de marine geschiedt voor drie jaren. Intusschen behooren alle strijdbare burgers van het achttiende tot het vijf-en-veertigste levensjaar tot de militie der afzonderlijke staten.
Door de staven van acht militaire departementen worden de afzonderlijke groote afdeelingen van het leger gevormd. Tot elke dezer behooren troepen van alle wapenen, ingedeeld in 82 forten en andere garnizoenen. In vredestijd zijn er 25 regimenten infanterie, waaronder twee neger-regimenten, 18 regimenten cavalerie, 5 regimenten artillerie en 1 bataljon pioniers. De gezamenlijke sterkte op voet van vrede bedraagt 25.641 man onder 2131 officieren, en op voet van oorlog met de georganiseerde militie 141.268 man onder 11.507 officieren. Bovendien staan op de lijsten als bruikbaar voor den oorlog nog 10.149.184 man ingeschreven.
De krijgsvloot telt, naar de opsomming van Juni 1897, in het geheel 82 vaartuigen, waaronder 2 pantserslagschepen, 2 beschermde kruisers, 6 kustverdedigers met twee torens, 13 kustverdedigers met één toren, 13 gedekte kruisers, 3 stalen kruisers, 1 gepantserd ramschip, met een gezamenlijken inhoud van 236.443 tonnen, 322.107 paardekrachten, 556 stukken geschut en eene bemanning van 20.802 koppen.