Nederlandsche legenden.
II.
De jongeling van Oudegein.
Tusschen Vreeswijk en Jutphaas, op vijftien minuten afstand van dit laatste dorp, vond men voor ongeveer duizend jaren eene stad, Oudegein genaamd. In later eeuwen is die stad ingekrompen tot een dorp en nog later tot een kasteel, waarvan de naam thans nog in herinnering wordt gehouden door een huizinge.
Tijdens het leven van den H. Luidbertus, een der gezellen van den H. Willebrord, woonde te Oudegein een jongeling, met name Splinter. Hij was de zoon van den voornaamste - wij zouden zeggen burgemeester - van Duerstadt, thans Wijk-bij-Duurstede.
Splinter had reeds veel over Luidbertus hooren verhalen, maar het uur der genade, het uur zijner roeping tot het geloof had nog niet voor hem geslagen. Splinter wilde, wellicht door menschelijke nieuwsgierigheid gedreven, den H. Luidbertus hooren prediken en hoopte, dat de heilige man in zijne tegenwoordigheid een wonder zou doen.
Om Luidbertus te hooren en te zien moest de jongeling naar Wijk-bij-Duurstede reizen. Met eenigen van zijne makkers en lijfeigenen scheepte Splinter zich in een bootje in en voer daarmede naar Duerstadt.
Onderweg gebeurde een groot ongeluk. Splinter, op den rand van de boot gezeten, viel, door het stoeien met zijn makkers, in het water en verdween, ofschoon dadelijk pogingen te zijner redding in het werk werden gesteld, in de diepte.
Eerst eenige uren later wordt het lijk van den ongelukkigen jongeling door eenige visschers opgehaald en naar het huis zijner ouders gebracht.
Zijne moeder, Machteld, is troosteloos. In hare smart verwijt zij Luidbertus en den God der Christenen den ongelukkigen dood van haren zoon. De vader van den jongeling, Gunther, ontbiedt de heidensche priesters en bezweert hen zijn zoon, ter beschaming van den God der Christenen, tot het leven terug te roepen. Doch de heidensche priesters zijn machteloos.
Onder de lijfeigenen van Gunther zijn enkele Christenen. Deze raden den wanhopigen vader zich naar Malsem te begeven, waar Luidbertus predikte en waar hij eene kerk had ingewijd. De Christenen verzekeren Gunther, dat Luidbertus zal doen, waartoe de heidensche priesters machteloos blijken te zijn.
Gunther luistert naar dien raad en gaat tot Luidbertus. Deze weigert aanvankelijk, maar op het aandringen van Gunther, begeeft hij zich naar Duerstadt en naar het huis, waar het lijk van den jongeling is. Een groote menigte volks, waaronder vele heidensche priesters, is daar verzameld.
Machteld komt Luidbertus weenend, handenwringend tegemoet, en zich wanhopend voor hem op de knieën werpend, zegt zij: ‘Dienstknecht van den levenden God, geef mij mijn zoon weer. Mijne goden zijn onmachtig hem in het leven terug te brengen. Als gij het doet, zal ik en de mijnen in uwen God gelooven.’
Luidbertus, getroffen door deze woorden, begeeft zich in gebed. Hij laat daarop de heidensche priesters binnentreden, opdat zij van de almacht des waren Gods overtuigd zullen worden. Hij bad tot God, dat Hij den jongeling het leven zou teruggeven, opdat de heidenen in Hem zouden gelooven. Zijn gebed wordt verhoord en ziet, de jongeling herleeft en staat op.
Dat wonder werkte krachtig op de heidenen. Splinter wordt met zijn vrienden en bloedverwanten, 126 in getal, ongerekend de lijfeigenen, op den eigen stond op zijn verlangen gedoopt. Den volgenden dag houdt Luidbertus eene redevoering tot de inwoners van Duerstadt. Hierop bekeerden vele inwoners zich, waaronder ook eenige heidensche priesters, en weldra is Wijk-bij-Duurstede geheel voor het Christendom gewonnen.
Hoewel dit verhaal in tal van oude kronieken is opgenomen, mogen wij er geen meerdere waarde aan hechten dan die van eene vrome sage.
Joës a Leydis.