De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
welke stad wij als het beginpunt van ons uitstapje wilden beschouwen. De binnenkomst was gezellig; de lucht was helder en warm en de gastram bracht ons door de voorstad Wijk naar Maastricht zelf. Een alleraardigst gezicht heeft men op de stad van af de Maasbrug. Dit in den laatsten tijd veel besproken bouwwerk ziet er stevig genoeg uit om den tand des tijds nog jarenlang weerstand te bieden en de fraaie en solide constructie zou het doen betreuren, dat dit zware steenen gevaarte zou moeten afgebroken worden om plaats te maken voor een moderne ijzeren brug. Maar klagen baat hier niet veel; de vakmans zijn in deze zaak aan het woord en als het waar is, dat het doorlatingsvermogen van de oude brug niet groot genoeg is, zal haar doodvonnis wel geteekend worden. Wij stonden dan op de brug en zagen de oude stad voor ons. De zware torens van de L.V. kerk, de massieve massa van St Servaas en een aantal torentjes en spitsen meer staken vroolijk in de heldere lucht omhoog. De oude, bemorste muren, die den loop van de Maas door de stad vergezellen, benevens de stevige, schilderachtige ouderwetsche huizen, dikwijls van allerlei soort steenklompen door elkaar opgetrokken, deden onze oogen heel wat aangenamer aan dan de eentonige huizingen, die, revolutiebouw-achtig aaneen geplakt, onze hoogstmoderne straten vormen, waar het, o, zoo licht en luchtig wonen is; zelfs zoo licht en luchtig, dat de vloeren zwiepen, de ramen tochten en het dak lekt.
de maasbrug bij maastricht.
Wat ons wel wat wonderlijk op het lijf viel, was de Maas zelf; niet wat de breedte, maar wat de diepte aangaat. Midden in de rivier, waar een tamelijk sterke stroom heerschte, lag een oude mand zoo kalm ter neder, alsof zij daar eene uitverkoren rustplaats had gevonden en de onbeweeglijkheid van dit voorwerp duidde de ondiepte van het water genoegzaam aan. Evenzoo stonden een paar knapen dertig of veertig meters van den wal af te visschen zonder dat het water hun boven de knieën kwam. Het werd ons dus wel duidelijk, dat scheepvaart hier niet mogelijk was en aan de overzijde zagen wij dan ook al ras het kanaal, dat den loop van de Maas van Maastricht tot Luik volgt. Wij stapten nu de oude brug over en stonden weldra in Maastricht zelf, de oudste stad van Nederland, eene plek, waar historische herinneringen elkander verdringen en waar straat bij straat sporen draagt van gebeurtenissen, die in vervlogen tijden daar zijn geschied. Ik zal den lezer echter niet plagen met een droge historie van de stad; neen, ik wil slechts verhalen, wat wij met eigen oogen hebben gezien en alleen voor zoover de geschiedenis het tegenwoordige kan ophelderen, wil ik dat even aanst ppen. Alle verschillende volken, die in den loop der tijden hier hun verblijf hebben gehouden, hebben daarvan sporen achtergelaten. Romeinsche en Frankische oudheden zijn in massa's opgegraven en verzameld en nog steeds komen er meer voor den dag. Maar deze oude volken hebben niet een eigenaardig stempel op de stad nagelaten, zooals dit bv. het geval is met Trier of Orange of menig andere antieke plaats. Evenmin mag in de geschiedenis der stad de nadruk gelegd worden op de vesting Maastricht, in weerwil van de vele belegeringen, die de plaats heeft doorstaan en het aandeel dat zij verder had in de vele XVIIe en XVIIIe eeuwsche oorlogen. Neen; Maastricht is de eerste plaats en bovenal de stad van St. Servaas. De oude kathedraal bewaart vele reliquieën van dezen heilige, maar alvorens die te gaan bezichtigen, stapten wij even de sociëteit Momus binnen om den inwendigen mensch te versterken. Ik zal van Momus maar zwijgen, want deze snaaksche en volbloed Limburgsche vereeniging is door ons geheele land genoegzaam bekend. Ik zeg alleen, dat de ham hartig en het bier heerlijk was, en na aldus den rommelenden potentaat in ons binnenste tevreden te hebben gesteld, stapten wij het Vrijthof over, om een bezoek te brengen aan de St.-Servaaskerk. Deze kathedraal, in het laatst van de zesde eeuw door bisschop Monulphus begonnen, is de oudste kerk van Holland, d.w.z. wat het tijdpunt van stichting aangaat. Het oostelijk deel toch is onvervalscht, zuiver Romaansche stijl uit de XIe of XIIe eeuw, een sierlijke en rijke bouwkundige constructie, maar zooals met bijna alle middeleeuwsche kerken, zijn de verdere deelen eerst voltooid in de XIIIe, XIVe en XV eeuw. Niettegenstaande dit alles, maakt het inwendige een treffenden en harmonischen indruk. De beschilderde pijlers en gewelven zijn zwaarder en minder sierlijk dan de Gothische; de rondboog heerscht in onverminderde kracht; de tamelijk kleine ramen in de zware muren laten het licht minder overvloedig binnenstroomen dan de kolossale transeptramen in de Gothische kathedralen; maar toch ontwaart de bezoeker uit de geheele samenstelling en uit alle onderdeelen, dat ook dit het huis Gods is en dat de bouwmeester, hoewel meer naïef en minder bekwaam dan zijn opvolgers, deze gedachte in alle lijnen heeft willen uitdrukken. Het koor vooral, met zijn rijke en eenvoudige versiering, maakt een treffenden indruk. Onder dit koor strekken zich twee crypten uit, waarvan de tweede nog heel wat dieper in den grond ligt dan de eerste. Met een gevoel van eerbied daalt men in deze onderaardsche gewelven neder. Het flauwe licht van den geleider doet de vormen der zware Romaansche zuilen met haar eigenaardige versiering slechts flauw uitkomen; de voetstappen klinken hol en de stem heeft een wonderlijken galm onder deze zware gewelven; een zeker gevangenisachtig gevoel bevangt ons; maar als wij het ruwe steenen altaar zien en de plek, waar het lichaam van St. Servaas heeft gerust, en nog meerdere kleine kapelletjes en uithollingen in den muur, die eveneens de lijken van afgestorvenen hebben bevat; - als wij dan nagaan, dat roemruchtige bisschoppen en priesters de H. Geheimen van onzen godsdienst hier hebben gevierd en dat in dit duistere gat in den verweerden steen de Godmensch heeft gerust en is aangebeden als in het rijkste tabernakel, - dan verdwijnt alle gevoel van beklemdheid en eene straal der hemelsche glorie verandert voor ons dit duistere hol evenzeer in eene plaats van dankzegging en eerbied en verheft het tot eene even waardige woonplaats van den verborgen God als de heerlijkste kathedraal. Wij verlieten de crypte en beklommen de trappen van het hoofdaltaar, om den voornaamsten schat te bewonderen, dien Maastricht bezit, ik bedoel de relequie-kist van St. Servaas. Dit heerlijk werkstuk, 1.74 M. lang, 52 cM. breed en 71 cM. hoog, is geheel van verguld koper en over de gansche oppervlakte bedekt met beelden, filigrain-werk, email en edelgesteenten. Het is niet mogelijk, door eene beschrijving een goed begrip te geven van den rijkdom van dit kunstwerk; alleen eene afbeelding kan hier dienst doen, hoewel de gloed van kleuren, door de verschillende steenen en email-werken te weeg gebracht, dan nog geheel verloren blijft. Ja, ja, de kunst, en bovenal het kunsthandwerk, werden in die duistere middeleeuwen niet zoo stiefmoederlijk behandeld als tegenwoordig. Maar al is nu de relequie-kist het kostbaarste stuk, deze is niet de eenige en zelfs niet de voornaamste reliquie, waarop St. Servaas mag roemen. Onze geleider voerde ons nu buiten de kerk naar het klooster, dat naast de kathedraal is gelegen. De prachtige kloostergang met binnenhof, die uit de XVe eeuw dagteekent, wordt tegenwoordig gerestaureerd, en het gedeelte, dat reeds klaar is, doet ons de fraaie vormen der ribben en gewelven bewonderen en geeft een voorproefje van wat het geheel zal te smaken geven, als de arbeid is afgeloopen. Door dezen kloostergang dan traden wij de schatkamer van St. Servaas binnen, en de gids ontsloot voor ons de ruime kast, waarin de voorwerpen worden bewaard, die door den heiligen bisschop van Maastricht of door zijne opvolgers zijn gebruikt. In een van hare eerste jaargangen heeft de Belgische Illustratie, als ik mij niet vergis, van eenige der voornaamste zaken van den St.-Servaasschat afbeeldingen gegeven met een uitvoerige beschrijving. Ik vermeld dus alleen het draagbaar altaar, den sleutel (een geschenk van paus Damascus aan St.-Servaas in 't jaar 376), een bisschopsstaf, een rijk geëmailleerd kruis, benevens vele kleinere voorwerpen van goud, zilver of ivoor, als: kelken, wierookvaten, gesneden doosjes en kistjes enz. enz., alle voorwerpen, die getuigenis afleggen van den smaak en de bedrevenheid der handwerkslieden uit het begin der middeleeuwen. Dit is echter niet alles. | |
[pagina 16]
| |
In hetzelfde vertrek staat een zware ijzeren brandkast, en als onze geleider deze geopend heeft, zien wij achter glas eene verzameling der kostbaarste en eerbiedwaardigste relequieën, die Maastricht benijdenswaardig maken onder al hare zustersteden. Ingesloten in een fraaie monstrans zien wij een stukje uit de doornenkroon van onzen Verlosser; daarnaast een gedeelte van het kleed der H. Maagd; verder in tal van fraai bewerkte doosjes andere relequieën der Moeder Gods, van apostelen, martelaren en andere heiligen, die aan de kerk van St. Servaas zijn geschonken door pausen, keizers en koningen of wel door vrome pelgrims, die behouden van den verren tocht naar het H. Land waren teruggekeerd. Waarlijk, ik geloof niet, dat eenige stad in ons land met Maastricht op ééne lijn kan gesteld worden, wat aangaat het aantal en de kostbaarheid der relequieën. Wij verlieten nu de hoofdkerk, en hoewel de L.V. kerk en de St.-Janskerk even opmerkelijk zijn en evenzeer een kostbare, hoewel veel minder uitgebreide schatkamer bezitten dan St.-Servaas, bewonderden wij deze kerken alleen van buiten en richtten on[z]e schreden vervolgens naar den St.-Pietersberg, ten Zuiden van de stad op den weg naar Luik gelegen.
gezicht op de maas boven maastricht.
Wij gingen voorbij de oude bolwerken, nu veranderd in fraaie wandelwegen en liepen langs den lommerrijken weg, die naast het kanaal naar Luik is aangelegd, op ons doel af. Ieder Nederlander weet, dat de St.-Pietersberg van binnen is uitgegraven. Geslachten na geslachten hebben eeuwen achtereen bouwmaterialen uit de steengroeven gehaald, zoodat onder den grond een reusachtig labyrinth is ontstaan. Men verzekert, dat er honderdduizend en zestien (100016) gangen zijn met 11332 kruiswegen. Nu, wij wilden dit wel gelooven, maar gevoelden geen lust om in 's aardrijks schoot af te dalen; wij verkozen lucht en zonneschijn. Een kwartiertje buiten de stad begint de weg te klimmen en na nog een kwartiertje wandelens langs de helling komen wij eindelijk aan de ‘Slavanten,’ de bekende herberg op den top van St.-Pieter. Bij een frisch glas Maastrichts rustten wij heerlijk uit onder de groote, dichte boomen van het schoone park. Het uitzicht is van hier overheerlijk. Aan onze voeten stroomt de Maas en vlak daarnaast, alleen door een smal dijkje gescheiden, loopt het kanaal. Aan de overzijde van de rivier rijst de grond weer omhoog en vormt breede, ronde heuvels, aardig verdeeld in akkers en tuinen en bezaaid met bosschen, waaruit vriendelijke dorpjes en gehuchtjes te voorschijn gluren. Naast ons liggen de ruïnen van het oude klooster ‘Slavanten’ en verder naar achter loopt de top van den berg nog een tiental meters hooger op. In ongestoorde rust bewonderden wij een half uurtje deze omgeving en stapten vervolgens weer op, om over den berg heen terug te keeren. Een zandpad wees ons hier den weg. Iemand, die niet beter wist, zou nooit raden, dat hij over een bergtop wandelde. De St.-Pietersberg toch is een doorloopende heuvelrug, die zich tot aan Luik uitstrekt en daar aansluit bij de Ardennen, waarvan zij eigenlijk een uitlooper is. De top van dezen heuvelrug is breed en plat, zonder veel uitsteeksels en geheel bedekt met een dikke laag vruchtbare Limburgsche klei: Wij zien dan ook uitmuntende tarwevelden en aardappelakkers, en de geheele omgeving getuigt van welvaart en arbeidslust. De wandeling over den berg hield dus volstrekt geen bezwaren in en het eenige ongemak, dat ons dan ook overkwam, was een flinke regenbui, die den boer zeker ten goede kwam, maar ons wel een beetje nat op 't lijf viel. Het duurde geen kwartier of wij waren doorweekt. Dat zijn echter kleine wederwaardigheden op reis en ons goede luim deed ons die gemakkelijk dragen, terwijl de zon, die een oogenblik later weer doorbrak, wel zorgde, dat wij toch weer droog onzen intocht hielden in Maastricht. Alsnu werd de inwendige mensch versterkt met een stevig maal, en vervolgens bezichtigden wij het stadhuis, een werk van Pieter Post, de bouwmeester ook van het Mauritshuis in Den Haag; bewonderden nog even het overheerlijke zijportaal van St. Servaas, een meesterstuk van gothiek, dat op ééne lijn gesteld kan worden met de schoonste portieken der rijke Fransche kathedralen, en zakten zoetjes aan weer af naar de statie. In de straten maakten wij nog de opmerking, dat er zooveel gecombineerde zaken in Maastricht schijnen te bestaan. In de Hollandsche steden vindt men op dat gebied niet alleen, om een voorbeeld te noemen, fabriekanten of kruideniers of slagers; maar de één is specialiteit in zijden stoffen; een ander maakt hoofdzakelijk werk van grutterswaren en een derde is uitsluitend varkensslager. In deze goede Limburgsche stad echter zagen wij groote manufactuurzaken, waar teven porcelein en aardewerk werd verkocht; of een slager stalde voor zijn ééne venster zijn vleeschwaren uit, terwijl de andere helft van zijn winkel werd ingenomen door een tabak- en sigarenhandel, kortom, allerlei merkwaardige samenkoppeling vielen ons in het oog. Wij braken ons echter niet het hoofd, om de oorzaak van deze dingen op te sporen, maar wandelden opnieuw door Wijk, namen in de statie met een glas bier afscheid van Limburgs fraaie hoofdstad en stapten om ruim zes uur in den trein, die ons naar Luik zou voeren. De streek wordt hoe langer hoe rijker. Gronsveld en Eysden vormen den aanvang, de grillige rotsen van Visé en vooral de heerlijke omstreken van Argenteau trekken onze bewondering en eindelijk duiden hoopen steenkolen, roet en sintels, hooge, zwarte, rookwolken brakende schoorsteenen en het gegons en gedreun van honderden machines ons de nadering aan van Belgies voornaamste fabriekstad. De spoorweg beschrijft een grooten boog onder het fort ‘de la Chartreuse’ en de trein stopt aan de statie de Longdoz. Wij zijn op onze bestemming.
(Wordt vervolgd.) |
|