Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.26 MB)

Scans (753.35 MB)

ebook (30.61 MB)

XML (3.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1897)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De feestrede en de hoed.
Humoreske.

In het dorp Schmuckebach, in een der kleine Duitsche staatjes gelegen, heerschte onbeschrijflijke opgewondenheid, want het doorluchtige kroonprinselijk paar had genadig bepaald, over Schmuckebach naar het oude voorvaderlijk slot te zullen reizen, om daar eenige dagen bij hun vorstelijke ouders door te brengen.

Het hooge paar moest natuurlijk feestelijk ontvangen worden: het was de eerste maal, dat een lid van het regeerende huis zich verwaardigde, het nederige dorp met een bezoek te vereeren. Er waren dadelijk een hoofd- en verscheidene sub-comité's gevormd, en twee weken aan een stuk werd dag aan dag vergaderd, vóór men een program had vastgesteld, dat algemeene instemming mocht verwerven. Daarna werden dagen lang oefeningen gehouden, want de Schmuckebachers stelden er prijs op, flink voor den dag te komen en een goed figuur te maken.

Zes jonge meisjes, in het wit gekleed en met kransen in het haar, vormden de voorhoede; de brandweer exerceerde met onverflauwden ijver; de veteranen bereidden antwoorden voor op de vragen, die hun waarschijnlijk gesteld zouden worden, en verder oefende het heele dorp zich in het hoera-roepen. Het moeilijkst zat er echter de burgemeester Salzknopf voor, die de feestelijke toespraak voor zijn rekening had genomen.

De kantonrechter had een prachtige aanspraak opgesteld, en sedert verscheidene dagen weerklonken de forsche woorden door het groene woud, waarin het hoofd der gemeente zijn rol bestudeerde. Maar de zaak was niet gemakkelijk. Als de brave man de redevoering een dozijn keeren had afgeroffeld, overviel hem gewoonlijk een spraakverwarring: in zijn hoofd hotste dan alles dooreen, zoodat het kant noch wal raakte.

Maar ook voor dezen nood wist de jonge kantonrechter een uitweg. Hij maakte er den burgemeester opmerkzaam op, dat diens cilinderhoed uitstekend als souffleurkast kon dienst doen. De kleine toespraak werd met groote letters op een papier geschreven, dat in het burgemeesterlijk hoofddeksel werd geplakt. Dit uitmuntende denkbeeld droeg de volle goedkeuring van het achtbare hoofd der gemeente weg.

Het was negen uur. De burgemeester stond voor den spiegel en schikte zijn das goed, wat al zijn oplettendheid in beslag nam. Achter hem lag op een tafeltje zijn hoed - juist geen fonkelnieuwe. Terwijl hij met zijn persoon bezig was, sloop zijn vrouw binnen, nam haastig den hoed weg en legde er een spiksplinternieuwen voor in de plaats. Zij had er namelijk al voor een paar dagen bij haar heer en gemaal op aangedrongen, dat hij zich een nieuwen hoed zou aanschaffen, maar deze had er zich om redenen van zuinigheid tegen verzet. Een wijze vrouw weet zich echter te helpen en zet haar wil door.

Het was hoog tijd voor de hoedenverwisseling, want nu stormde de secretaris binnen, om den burgemeester af te halen.

Deze zette haastig zijn hoed op, en in volle vaart ging het naar het station. Daar werd hij van alle kanten in beslag genomen, want de stoet moest natuurlijk in orde worden opgesteld. Het kostte groote moeite de moeders van de zes eerejuffers naar den achtergrond te dringen; het muziekkorps moest nu hier, dan daar plaats nemen. Den burgemeester liep het zweet in dikke druppels van het voorhoofd. Gelukkig, dat hij niet aan zijn toespraak behoefde te denken. Had hij zich ook daarmee nog het hoofd moeten breken, dan, hij voelde het wel, zou er niets van terecht zijn gekomen.

Plotseling klonk het: ‘de trein komt.’ Een rilling van schrik voer door alle leden van het waardige hoofd der gemeente. ‘Houd de menschen een beetje in toom,’ zei hij nog tegen den veldwachter, waarna hij zich aan het hoofd der andere notabelen plaatste.

De trein stoomde het station binnen. Alle hoofden werden ontbloot, toen het kroonprinselijk paar uit den salonwagen stapte, de dames negen, de heeren maakten een diepe buiging. Nu trad de burgemeester naar voren en begon:

‘Doorluchtige kroonprins en kroonprinses!...’ Pauze. Snel nam hij den hoed voor het gezicht, - wat was dat? Het ingeplakte papier

[pagina 176]
[p. 176]

zat er niet meer in, hij zag niets dan de zwarte voering met den naam van de firma. Het begon hem voor de oogen te schemeren.

‘Doorluchtige kroonprins en kroonprinses,’ begon hij opnieuw, ‘wij prijzen den dag, waarop de inwoners van deze gemeente door de komst.... van Uwe Hoogheden.... uit vreugde.... alles in de war gebracht hebben.... wij verheugen ons zeer.... onuitsprekelijk....’

‘Wij eveneens, burgemeester,’ viel de kroonprins hem glimlachend niet in de rede, maar in het gehakkel. ‘Ik dank u tevens uit naam mijner gemalin en verzoek u, onzen dank aan de heele bevolking te willen overbrengen.’



illustratie
de oude landsknecht, naar de schilderij van ed. grützner. (Photographie van Franz Hanfstängl te Munchen.)


Daarna drukte hij den verbluften burgemeester de hand en wendde zich tot de eerejuffers. De kantonrechter had de tegenwoordigheid van geest, het vergeten: ‘Lang zullen zij leven!’ aan te heften, het volk schreeuwde, de muziek schalde en de schoolkinderen zengen een toepasselijk lied.

De hooge gasten stegen in het gereedstaande rijtuig en reden naar het hotel, om daar het ontbijt te gebruiken. De burgemeester waggelde als vernietigd naar huis, waar het eerste wat hij deed was, den rampzaligen hoed tegen den grond te slingeren en er uit alle macht op te gaan staan trappen.

Juist was hij hiermee bezig, toen een lakei van het hof binnentrad, met de boodschap, dat Zijne Hoogheid den burgemeester tot het dejeuner liet uitnoodigen. Men wachtte op hem, zoodat hij onverwijld moest komen.

De arme burgemeester was nog radeloozer dan te voren, toen hij de toespraak in zijn hoed miste. Hij raapte het mishandelde hoofddeksel op en trachtte het weer een beetje in zijn fatsoen te brengen; maar het zóó te maken, dat hij met zijn hoed presentabel was, dat kon hij niet. Wat te doen? Op dit oogenblik verscheen zijn vrouw, die van alles ongemerkt oog- en oorgetuige was geweest, even om den hoek van de deur en legde den 's morgens verruilden hoed weer op zijn vorige plaats. De burgemeester, wien nu een licht opging, zei niets, greep den hoed, zette hem op en ijlde naar buiten, gelukkig, dat de hoed, die hem, bij zijn toespraak in den steek had gelaten, thans zijn redding was. De kroonprins was zeer vriendelijk jegens hem, en de burgemeester - of het nu kwam doordat hij zij ouden hoed, met de toespraak nog er in, weer bij zich had, weten wij niet - erg op zijn gemak, zoodat hij een gunstigen indruk op zijne Hoogheid maakte. Opgetogen keerde de burgemeester 's middags naar huis terug, en hij was thans zoo edelmoedig, er zijn vrouw niet al te hard over te vallen, dat zij zijn speech, waarvan hij zich zooveel had voorgesteld, had doen mislukken. Zijn opgetogenheid sloeg echter tot klinkklare zaligheid over, toen hem twee dagen later uit de hofstad een officieel schrijven gewerd, waarbij hem zijn benoeming tot ridder in de orde van den Witten Valk werd meegedeeld.

‘Nu zult ge toch een nieuwen hoed moeten nemen,’ zei zijn eega, met billijken trots naar zijn knoopsgat ziende, waarin eerstdaags de Witte Valk zou bengelen.

‘'t Wordt anders een dure historie,’ zuchtte de burgervader, dat zijn er al twee in drie dagen. Maar toch, t kan nu lijden, en ik wil hopen, dat niet elke ridderorde me op twee nieuwe hoeden te staan zal komen,’ besloot hij schertsend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken