wij hier als collega's en vrienden bij elkaar zijn, en hoewel wij elkaar morgen slag zullen leveren op geestelijk gebied, geloof ik, dat wij, wat het vleeschelijke aangaat, tamelijk wel eensgezind zijn. Daar wij nu dezen middag en avond onder hetzelfde dak zullen doorbrengen, stel ik voor, ter verhooging der gezelligheid een tafelpresident te benoemen, die de leiding der werkzaamheden op zich zal nemen, terwijl ieder der leden de verplichting op zich neemt, de andere gasten naar de mate zijner krachten te amuseeren. Mijne heeren, op onze kennismaking en op het gezellige verloop van dezen dag!’
de nestjesuithaler gestraft, naar de schilderij van c. ziermann.
Goedkeurende hoofdknikken en een vroolijk getrommel met de glazen op tafel, begroetten deze rede. Een vroolijk geklink deed zich hooren, daarna een oogenblik van plechtige stilte, alleen afgebroken door het geklok van het bier in de respectieve keelgaten, en onmiddellijk daarop marcheerde Driek met negen leege glazen de deur uit, die hij weldra weer, tot den rand toe gevuld, op tafel zette.
‘Geëerde vrienden,’ ving nu meester Van de Vijver aan, ‘de woorden van onzen waarden Dribbelstap zijn ons allen uit het hart gesneden. Ik heb hier niets aan toe te voegen, maar ik wilde alleen maar in beraad geven, dadelijk met de werkzaamheden aan te vangen en een president te benoemen. Mijne heeren! Eere wien eere toekomt. Ik geloof dat niemand waardiger is dezen verheven post te bekleeden, dan onze collega Plakroe. Niet alleen is hij de oudste in dienstjaren, maar zijn buitengewoon organiseerend talent zal hem in staat stellen, de goede orde in onze vergadering te handhaven en boosdoeners desnoods met den sterken arm te verwijderen. Mijne heeren, laat ons bij opstaan en zitten uitmaken, of mijne woorden instemming vinden; wie opstaat, stemt voor.’
In minder dan geen tijd stonden allen overeind, behalve meester Plakroe zelf, die aldus met meerderheid van stemmen verkozen was.
‘Mijne heeren,’ klonk het van de lippen van den waardigen man, ‘gij bewijst mij te veel eer. Ik wil echter geen compliment maken. Dezelve zouden mij toch slecht van de hand gaan. Ik verklaar dus, de benoeming aan te nemen, hopende, dat onder mijne leiding de harmonie geen oogenblik zal verstoord worden.’
Op dit gewichtig oogenblik huppelde meester Dribbelstap de deur uit en kwam kort daarna terug in gezelschap van een ruimen, degelijken, ouderwetschen leunstoel, gedragen door Driek in hoogsteigen persoon, benevens een grooten, houten timmermanshamer van ruim twee voet lang, welken hij zelf torste.
De stoel werd aan het boveneinde der tafel geplaatst en verheven tot presidentszetel; de hamer tot dito schepter. Meester Plakroe zette zich op het zachte kussen en weldra klonk een slag met den hamer, die alle glazen deed rinkinken.
‘Mijne heeren,’ sprak de president, ‘met dezen tik open ik de vergadering en ik zal haar sluiten, zoodra de meerderheid den wensch te kennen geeft van naar bed te gaan. Bij alles hoort echter orde en regel te zijn. Morgen wacht ons allen een zware dag en het is dus noodig, ons daarop zoo spoedig mogelijk te prepareeren. Ik stel dus voor, den kastelein ter verantwoording te roepen en getuigenis te laten geven van de hoeveelheid en de hoedanigheid der levensmiddelen, welke op dit oogenblik in zijn bezit zijn. Is zijn getuigenis naar genoegen der vergadering, dan willen wij hem ordonneeren toebereidselen te maken voor het middagmaal en dat uiterlijk om drie uur ons voor te dienen. Mijnheer Dribbelstap, mag ik u verzoeken den hospes te waarschuwen.’
Dribbelstap ging naar de deur, opende die en brulde door de groote gelagkamer en de gang: ‘Driek, Driek, Drie-e-ek!’ De waard verscheen met zijn pluimmuts in de hand.
‘Driek Pil,’ hernam de president met vriendelijken ernst, ‘wij weten, dat gij een eerlijk man zijt. Bij de eer en de reputatie van de Scharrelende Zwaan vraag ik u op uw geweten af: Wat kunt gij deze achtbare vergadering van middag voorzetten tot middagmaal!’
De slimme kastelein gluurde met zijn schitterende oogjes eens rond en zag al spoedig, hoe de vork aan den steel zat. Hij begreep, dat de meesten eens fideel met elkaar den dag wilden passeeren en dat hieruit allicht voor hem een zoet winstje zou overschieten.
‘Meester de president,’ begon hij, ‘mijn nieuwe aardappels zijn uitstekend. Een ham van om en bij tien pond hangt nog in den schoorsteen en jonge spinazie is in mijn tuin in overvloed. Worteltjes zijn er zat, en believen de heeren een paar kippen of konijnen, zij hebben het maar te zeggen. Een ribstuk kan direct geleverd worden door Joris Hak en ik geloof niet, dat er een beter ribstuk in Den Bosch te krijgen is; ja, ik mag zeggen, dat onze Joris op het gebied van ribstukken onovertroffen is. Is er soms liefhebberij voor pannekoeken of anderen meelkost, 'k zal de noodige orders geven, en hebben de heeren soms nog wat anders te commandeeren, 't kan alles bezorgd worden.’
De geheele vergadering zat te likkebaarden.
‘Heeren,’ hernam de president na eenig stilzwijgen, ‘ik wil eerlijk bekennen, dat ik op keukengebied volslagen leek ben. Maar, naar ik meermalen vernomen heb, heeft onze alzijdig ontwikkelde collega Klinker ook van koken en braden bijzonder studie gemaakt, zoodat hij zijn lieve vrouw meermalen een goeden raad heeft gegeven. Ik stel dus voor, hem onbepaalde volmacht te geven en met onzen hospes uit te laten zoeken, wat hem het beste lijkt voor ons maal.’
Aldus werd besloten en meester Klinker verdween achter Driek, met zijn glas bier in de eene en den gouwenaar in de andere hand.
Een kwartier later was hij weer terug, vergezeld van Keetje, die een karaf met brandewijn, een kruik met beste oude jenever, een fleschje elixer, benevens de noodige glaasjes op tafel zette, ter verkwikking van die heeren, welke er mee gediend wilden zijn.
Geen mensch liet zich lang nooden en onder gezelligen kout genoten allen het vaderlandsche bittertje. Maar aan alles komt een einde.
Klokslag drie uur verscheen Driek in de deur, met de blijde tijding: ‘Heeren, het eten is klaar!’
Iets of wat opgewonden en eenigszins luidruchtiger dan zulke deftige lieden wel paste, drongen de heeren de deur uit en volgden den kastelein de trap op naar de bovenkamer, waar de tafel gedekt was.
Hèèè! lang uitgerekt en geestdriftig geuit, was de algemeene uiting van voldoening. De ramen der bovenzaal, die op den tuin uitzagen, waren opengeslagen, zoodat de frissche geurende klimop en wilde wingerd nieuwsgierig belet kwamen vragen in huis.
(Wordt vervolgd.)