Het testament van den zonderling,
door
J.R. van der Lans.
(Vervolg en slot.)
Aan Mina kwam daarvan hoofdzakelijk de eer toe, want die had met haar gewone oplettendheid voor alles gezorgd. Weken te voren was zij in de weer geweest om alles tot in de puntjes te regelen, en onder de gasten was dan ook maar één roep over de uitstekende orde, die bij de heele feestelijkheid heerschte.
Niemand vermoedde dat het wakkere meisje bij al die toebereidselen en zelfs te midden der vroolijke drukte van de bruiloft in stilte menigen zucht had onderdrukt van geheim, inwendig leed.
Het geluk van hare zuster moest haar toch noodzakelijk herinneren dat dit voor haar nimmer zou weggelegd zijn. Vrijwillig had zij het ten offer gebracht om haar vader, haar broers en zusters gelukkig te maken, en minder dan ooit kon of wilde zij er thans aan denken op dat offer terug te komen.
Rika zou nu haren man volgen; wie weet hoe spoedig het de beurt van Dora kon worden! En dan zou haar vader niemand meer hebben dan haar; want de jongens gingen natuurlijk ook hun eigen weg. Hare taak voor de toekomst was dus als aangewezen; haar pad was afgebakend. Na het geluk van haar broers en zusters door haar zelfverloochening verzekerd te hebben, zou zij het eenmaal gebrachte offer voltooien door de toewijding aan haar ouden vader, zoo lang de goede God hem in het leven sparen zou. Dat stond bij haar vast en dat heilig besluit gaf haar kracht om elke opwelling van zelfzucht, naijver of spijt in het binnenste van hare ziel terug te dringen.
Toch kostte die inwendige strijd haar soms geweldige inspanning, en vooral in den eersten tijd van Rika's huwelijk verraste haar vader ze menigmaal in stil gemijmer. Hij schreef haar afgetrokkenheid toe aan de leegte, die Rika's vertrek in den al kleiner wordenden kring had achtergelaten en deed zijn best om haar door afleiding op te vroolijken.
Op zijn bezorgde vragen of haar soms iets hinderde, kreeg hij met een geruststellenden glimlach altijd ten antwoord:
‘Wel neen, pa. Wat zou mij hinderen!’
En om hem daarvan te overtuigen, toonde Mina dan een opgeruimdheid, die alle verdenking omtrent heimelijk leed moest doen verdwijnen.
Zoo ging de eene maand na de andere voorbij. Met het jonggehuwde paar, dat in de stad gevestigd was, bleef de familie in druk, vriendschappelijk verkeer en de overkomst van de jongens bracht ook nu en dan een prettige afwisseling; maar overigens was het leven in Dr. De Langs' huis tegenwoordig vrij stil.
Op een middag dat Dora naar haar zuster Rika was en Mina met haar vader alleen in de huiskamer zat, kwam de meid bezoek melden: Notaris Wiggers met nog een heer, die zijn naam niet genoemd had; zij had ze maar in de voorkamer gelaten.
Verwonderd stond Dr. De Lang op.
‘Wil mijnheer Wiggers mij spreken?’ vroeg hij.
‘U en de juffrouw allebei, heeft. meneer gezeid.’
‘Kom dan maar mee, Mina.’
En nieuwsgierig begaven beiden zich naar de voorkamer.
Op den drempel bleef Mina een oogenblik, van verrassing getroffen, staan. In den heer, die den notaris vergezelde, had ze Gerrit Swinkels herkend. Hij zag er heel ceremonieus uit in zijn gekleed zwart costuum en had ook niet meer dat blozende ronde gezicht, wat hem vroeger zoo iets jongensachtig verlegens gaf. Hij leek nu een heele mijnheer.
Beleefd trad de jonkman op haar toe om haar te begroeten, en onwillekeurig reikte zij hem de hand, die hij vluchtig, maar met warmte drukte, waarna hij zich terugtrok om het woord te laten aan den notaris.
Deze richtte, zoodra, op uitnoodiging van den heer des huizes, allen gezeten waren, zijn twee blauwe brilleglazen op het meisje, dat hem met heimelijken angst aanstaarde: zij wist niet wat zij van het dubbele, onverwachte bezoek te danken had. Zij had een gevoel, als was haar zorgvuldig verborgen hartsgeheim ontdekt en sidderde onwillekeurig als een misdadiger, die, voor den rechter staande, voelt dat deze zijne schuld doorziet.
‘U zal mij wel veroorloven, het woord tot uw dochter te richten, mijnheer De Lang,’ begon de notaris, ‘daar hetgeen ik te zeggen heb, haar persoonlijk aangaat.’
‘Ga uw gang, mijnheer Wiggers,’ zei de oude man en keek verwonderd zijn dochter aan, die voor zijn vragenden blik onwillekeurig de oogen neersloeg. Het was haar als stond het geheim op haar voorhoofd te lezen.
‘Juffrouw De Lang,’ ging de notaris tot haar voort, terwijl zij tevergeefs met haar angstige blikken de blauwe brilleglazen poogde te doorboren, ‘toen ik u indertijd opening gaf van het testament van mijnheer Bokels en u de voorwaarde meedeelde, waarop hij u, behoudens enkele legaten, tot zijn universeele erfgenaam aanwees, hebt gij die voorwaarde zonder aarzelen aanvaard. Ik voelde me op dat oogenblik niet geroepen u opmerkzaam te maken dat het naleven daarvan u te eeniger tijd moeilijk zou kunnen vallen. Maar ik begreep toch wel dat daar groote kans op was. Ik heb mij daarin niet vergist. Ik krijg daar namelijk mijnheer Swinkels bij mij, die mij vertelt dat hij van alles op de hoogte is gebracht door zijn schoonzuster, die een bijzondere vriendin van u moet zijn. Hij verklaarde mij, u ten huize van zijn broer te hebben leeren kennen en daar een duurzame genegenheid voor u te hebben opgevat. Hij voegde er bij, ofschoon gij hem toen afweest, ook van uw genegenheid zeker te zijn. Is dat zoo?’
Mina kreeg een kleur als vuur en werd onmiddellijk daarop weer bleek, als zag zij zich op een geheime misdaad betrapt. Zij voelde hoe niet alleen de blauwe brilleglazen van den ouden notaris, maar ook de oogen van haar vader en van Gerrit onderzoekend op haar gericht waren. En het was haar niet mogelijk iets te antwoorden. Zij boog het hoofd als gedrukt door het wicht van een zware schuld en moest tegen den rug van haar stoel leunen om zich goed te houden.
‘Ik merk het al,’ zei Mr. Wiggers, ‘mijnheer Swinkels heeft mij in dit opzicht niet te veel gezegd. Nu kan ik er ook bijvoegen, wat hij me verder heeft meegedeeld. Hij verhaalde mij, dat hij niet alleen met het beste succes zijn staatsexamen als ingenieur heeft afgelegd, maar ook zoo gelukkig is geweest, onmiddellijk een betrekking te krijgen, die hem veroorlooft, een huwelijk aan te gaan, zonder juist op fortuin te letten. Hij verlangt uw hand te vragen zonder eenige verdere aanspraak. En nu wenschte hij van mij te weten of er dan geen middel op te vinden was, om de heele erfenis van den heer Bokels aan uw familie te verzekeren, met uitsluiting alleen van uw persoon. Kunt gij daarin bewilligen?’
‘O Gerrit, dat is lief van u!’ riep Mina uit en vloog van haar stoel op, om den jonkman de hand te drukken. Dat was het welsprekendste antwoord op de vraag van den notaris, en een glans van bewondering voor de edelmoedige belangeloosheid van het meisje gleed over zijn oud perkamenten gezicht. Dr. De Lang staarde zijn dochter met innige ontroering aan.
Maar als schaamde deze zich over haar ontboezeming, trok zij zich gauw weer terug en zette zich verlegen op haar stoel, in afwachting van wat er verder komen zou, enkel maar met een vluchtigen blik op haar vader, wien nu een licht was opgegaan omtrent haar geheime en zorgvuldig verborgen kwelling.
‘Tot zoover is dus alles in orde,’ ging de notaris voort, terwijl vader en dochter hem in angstige spanning de woorden van de lippen keken. Nu kan ik u tot mijn genoegen meedeelen dat het testament van mijnheer Bokels nog een bijzondere clausule bevat, luidende als volgt: Mocht echter om de hand der erfgename aanzoek worden gedaan door iemand, die haar ten huwelijk zou verlangen zonder het door mij getesteerde vermogen en de erfgename daarvan afstand doet, dan heeft de executeur-testamentair het recht, het heele vermogen ter vrije beschikking van Wilhelmina de Lang te stellen. - Van deze volmacht maak ik nu gebruik en gij blijft dus erfgename.’
Nu barstte de gelukkige Mina in tranen uit: de spanning was te groot geweest, dan dat haar gemoed zich op andere wijze lucht had kunnen geven. Schreiend wierp zij zich om den hals van haar vader, die zelf de oogen moest afwisschen.
‘Vader, wat zegt u er van?’ stamelde zij aan zijn oor. ‘U vindt toch alles goed?’
‘Maar kindlief, hoe zou ik niet goedvinden, dat gij gelukkig zijt, dat onze Lieve Heer u zoo rijkelijk vergeldt wat ge voor uw ouden vader, broers en zusjes hebt overgehad.... Mijnheer Swinkels,’ dus wendde hij zich tot den jonkman, die stralend van geluk nadertrad, ‘mijn zoon, mag ik nu zeggen, ge zult in Mina een schat hebben, die meer waard is dan alle erfenissen van de wereld; maar ik geef ze u graag, omdat gij getoond hebt, ze waardig te zijn. Ik heb mijn oudsten zoon dikwijls met lof over u hooren spreken, maar vandaag heb ik u zelf leeren kennen. Ik dank God dat ik u als mijn zoon mag begroeten....’
‘Ik zal mij beijveren u een liefhebbende zoon te wezen,’ stamelde Gerrit, met warmte de hand drukkend, die de oude heer hem aanbood.
‘En nu, kinderen, wilt ook mijnheer Wiggers wel bedanken voor zijn welwillende bemoeiingen.’
‘O mijnheer,’ riep Mina met oogen, die door haar tranen heen, van vreugde glinsterden.
‘Wat heeft u ons vandaag gelukkig gemaakt! Hoe zullen wij u daarvoor danken?’
‘Denkt ge dan,’ hernam de jurist glimlachend, ‘dat het voor mij ook geen voldoening is, u allen zoo gelukkig te zien? En wat me bijzonder genoegen doet is, dat de bedoelingen van mijn ouden vriend Bokels zoo prachtig verwezenlijkt worden. Ja, ja, hij mag voor een zonderling gegolden hebben, maar dan was hij er een van de edelste soort.’