Moeder en Kind.
H.-Sacramentsdagvertelling.
Eene moeder had slechts één zoon...., den erfgenaam van een koningskroon en de eenige hoop van geheel een volk.Ga naar voetnoot1 Op negenjarigen leeftijd wordt hij door ziekte aangetast. Het kind begon te kwijnen: weldra leed het hevige smart; de kwaal kankerde voort en folterde het jeugdige lichaam, pas ontloken voor het leven. De meesters der Europeesche wetenschap stonden om zijn bed; maar evenmin als de liefde en de teederheid zijner moeder konden zij meester worden van den vijand, die hun uitstekendste pogingen tartte.
Al het volk bad; in alle kerken ruischte er van het klagend orgel een psalm om ontferming!
't Was Heilig-Sacramentsdag. De processie zou trekken langs het ijzeren hek van het koninklijk slot.... De moeder, ziende hoe alle menschelijke hoop haar bedroefd, troosteloos harte ontviel, wilde den Hemel een heilig geweld aandoen.
Het zieke kind werd in een klein voertuig gelegd, en door de breede lanen van het park reed men het zachtkens naar het ijzeren hek. Het was in Juni; de hemel was helderblauw; lachende zonnestralen glipten door het gebladerte; de op de koeltjes wiegelende bloemen vervulden de lucht met liefelijke geuren; de jonge vogels huppelden door de boomen, al neuriënd hun eerste lied. Alles was leven en vroolijkheid.
Haar bleek kind alleen liet van uitputting zijn blond hoofdje in het blanke kussen neerzinken.
De feestelijke stoet was genaderd. Naast het kleine voertuig lag de koningin geknield en bad. Zij zag het kruis omschaard van koorknapen in roode soutane en wit koorhemd. Hun oogen, hun glimlach, de frissche kleur, welke de buitenlucht aan hun lippen en wangen had medegedeeld, alles sprak van kracht en leven. Zij zag hen!.... en zij zag haar zoon!.... Zij zag de verschillende groepen van bruidjes voorbijgaan, in blanke feestkleederen gestoken en het pad bestrooiend met rozebladeren, die minder rood waren dan de blos der onschuld op haar gelaat.
Zij zag haar, één voor één, en dan viel haar oog weder op het kind.... haar arm kind, dat ging sterven.
De menigte trok voorbij, en daar was geen moeder, die 't hoofd niet wendde, om een zwijgenden, deernisvollen blik te wijden aan den kleinen prins, dien men liefhad, en waarvan men zeide dat hij ging sterven.
Het kind had zijn handjes gevouwen, verwonderd rustten zijn oogen op de priesterschaar, die aankwam; ook hij bad mede. Het geklingel der schellen deed zich hooren; blauwe wierookwolken stegen omhoog.... De God van majesteit naderde.... Daar was Hij.... De priester trad uit den met gouden franje omzetten draaghemel, ging tot het koningskind en zegende hem en zijn moeder met het opgeheven Hoogwaardige. Toen schoot het gemoed der moeder vol, zij brak in snikken uit, en met beide handen haar zoon aangrijpend, hief zij hem hoog, hoog op vóór het Allerheiligste, opdat hij dichter zou zijn bij God, en opdat, als ten tijde van het Evangelie, een kracht van Jesus Christus zou uitgaan, welke het kind genas. Van alle kanten hoorde men onderdrukte snikken. De priester zegende het volk; toen zette zich de stoet weer in beweging.... En van de schreiende moeder gevolgd keerde het kleine voertuig in treurige stilte door de aloude lanen van het kasteel terug.
Naar P. VAN TRICHT.
W. DE VEER, S.J.