Een hedendaagsche kegelwedstrijd.
door W.G.A. Tiessen.
(Slot.)
Een zijner vrienden wijst het hem aan, hem tevens toevoegende:
‘Niet te veel, ouwe jongen, anders kunt ge geenen bal en geene kegels meer zien!’
Meneer Kokkie kijkt den spreker met verwonderde blikken aan, neemt een fikschen slok, smakt met de tong, zet het glaasje neer en hem bij de jas grijpende, zegt hij:
‘Wedden, willen we wedden, dat ik minstens zestig gooi?’ En als hij niet onmiddellijk antwoord krijgt, pakt hij hem met beide handen bij de schouders en terwijl hij hem heen en weder schudt, rolt het van zijne lippen:
‘Ik wed om een rondje aan de heele club, en gij?’
‘Aangenomen, aangenomen!’ roepen vijf of zes stemmen tegelijk en de tegenpartij van meneer Kokkie was wel gedwongen de weddenschap aan te nemen, waarna dit gewichtig besluit met forsche handdrukken bezegeld wordt.
Meneer Kokkie heeft, geducht met beide armen zwaaiend, alsof hij zijn lichaam flink lenig wil maken, weer den grootsten bal te voorschijn gehaald en, terwijl hij een zeer gewichtig gezicht zet, gaat hij aan 't werk. Serieus en bedaard, want zijn eer en een rondje hangen er van af, werpt of liever knikkert hij den bal op de baan. En nu blijkt het, dat hij een goed kegelaar is. Hij kegelt kranig en met succes en ofschoon hij, bijna na eiken bal, een slok van zijn geliefkoosd drankje neemt, zoo dikwijls zelfs, dat hij aan zijn eigen glas niet genoeg heeft, maar, bij vergissing natuurlijk, niet vies is van de glaasjes zijner clubgenooten en deze van lieverlede doodkalm leegdrinkt, gelukt het hem toch zijn doel te bereiken en 62 punten te halen.
Als meneer Kokkie zijn laatsten bal heeft weggeworpen, een mooien bal, volgens de beweringen der kenners, richt hij zich in zijn volle lengte op, zet den buik vooruit, de vuisten in de zijden en ziet zegevierend in het rond.
Dan keert hij zich naar zijne vrienden en ontvangt met welgevallen hun hulde en gelukwenschen en daarbij lacht hij zoo gemoedelijk en aanlokkelijk, ja uitdagend, dat het moeilijk uit te maken is, wat hem meer vreugde veroorzaakt, het succes van zijn spel, ofwel, hetgeen misschien waarschijnlijker is, het vooruitzicht op het rondje.
‘Meneer van Deelen,’ klinkt het uit den mond van den secretaris en onmiddellijk komt er beweging onder de heeren, die meneer Kokkie omringen en dringt een forsch gebouwd heer, die zijne jas heeft uitgetrokken en zich in zijn hemdsmouwen vertoont, naar voren.
Als meneer Van Deelen zich een bal heeft uitgezocht, drukt hij dezen tegen de spons aan, zet hem op den rand van den bak, wrijft hem flink in en veegt daarna zijn hand heel bedaard aan zijne broek af, alsof dit kostbare voorwerp een handdoek is. Als de bal naar zijn zin droog en stroef genoeg is, heft hij hem op, loopt naar de kegelplank, zoekt naar het duimgat, steekt den duim er in, bukt zich en zet den bal, hem steeds vasthoudende, op de plank. Nu kijkt hij recht voor zich uit naar de kegels, maar plotseling begint hij erg zwart te kijken, bromt wat tusschen de tanden en maakt met de uitgestrekte linkerhand eenige heftige bewegingen in de richting van den kegeljongen.
‘Hé, jongen!’ schreeuwt hij dezen toe, ‘de voorste kegel staat niet recht, zet hem wat naar links.’ De kegeljongen, die zich reeds in zijn schuilhoek had teruggetrokken, komt te voorschijn en verzet den bewusten kegel een weinig.
‘Nog meer!’ wordt hem van uit de verte toegeschreeuwd, en als hij aan het bevel voldaan heeft, wil hij zich terugtrekken, maar weer hoort hij zich toeroepen:
‘Bliks.... jongen, de koning staat verkeerd.’
De koning wordt op zijn plaats gezet en nu volgt een korte stilte. Meneer Van Deelen monstert met forsche blikken de kegels, het lichaam sterk naar voren hellend en heen en weder schuddende, terwijl hals en hoofd zijn uitgestrekt, om maar goed te kunnen zien of de kegels goed staan. Hij schijnt nog niet erg tevreden te zijn, want plotseling laat hij den bal los, loopt of liever springt met korte sprongetjes over de baan naar de kegels, terwijl hij brommend en grommend niet al te liefelijke woorden naar het adres van den kegeljongen slingert. Hij zet nu zelf de kegels recht, gaat er dan voor staan, verzet er nog een en nog een en eindelijk tevreden zijnde, keert hij naar zijn plaats terug, de toeschouwers toevoegende, dat die jongens allemaal lummels zijn en altijd de kegels verkeerd zetten.
Nu neemt hij zijn plaats weer in, steekt den duim in het gat, zet den bal op de plank, draait hem met de vingers eenige malen vlug rond, heft hem daarna op, maakt een slingerende beweging, terwijl de linkerarm geweldig in de ruimte zich heen en weer beweegt, alsof hij alle hinderpalen, die zich mochten voordoen, uit den weg wil ruimen en werpt dan forsch den bal weg.
Nu weer hurkend, dan weer rechtstaand en trappelend als een schichtig paard, volgt de heer Van Deelen den loop van den bal, en als deze tusschen de kegels rolt, maakt hij met beide handen eene beweging, alsof hij iets van elkander rukt.
De bal heeft acht kegels omgeworpen en een welgemeend ‘bravo!’ wordt hem door de vrienden toegeroepen.
En dat is waarlijk geen wonder. Meneer Van Deelen is de laatste van het vijftal afgevaardigden, van hem hangt dus het winnen van den prijs af. Zenuwachtig en gejaagd staan de leden van ‘Alles om’ op hun papiertjes te turen, waarop het behaalde aantal punten gekrabbeld staat en zij hebben juist en nauwkeurig berekend, dat de vier afgevaardigden te zamen 198 punten behaald hebben.
Op een daarvoor bestemd bord heeft men de namen der clubs geschreven, die het hoogst gegooid hebben en daarachter het aantal punten, dat behaald is.
Dit bord nu mag zich plotseling in een groote belangstelling verheugen. Oogen als kooltjes vuur staren onafgebroken op de cijfers, die daarop geschreven staan, en men heeft opgemerkt, dat het hoogst aantal punten dat behaald werd 255 is en het laagste 230.
Om dus de eer te genieten, dat zijn club op het bord komt te staan, moet meneer Van Deelen minstens 33 kegels omwerpen, en om No. 1 te zijn minstens 57, en dat is voor een kegelaar als hij zoo goed als niets. De belangstelling is dan ook ten toppunt gestegen. Van Deelen staat bekend als een uitmuntend kegelaar, reeds heeft hij acht geworpen en het is zoo goed als zeker, dat hij wel meer dan 33 punten halen zal.
Terwijl hij zich gereed maakt de volgende ballen af te gooien, heerscht er een ademlooze stilte. Zelfs de toeschouwers, ofschoon neutraal, zijn vol geestdrift. Meneer Van Deelen slaat weer in zijn gewone houding, het linkerbeen naar voren uitgestrekt, den linkerarm in de ruimte zwaaiend, heft hij met de rechterhand den bal op en werpt hem flink midden op de plank. Helaas! de bal loopt over het gat, waardoor hij zijn kracht verliest, rolt langzaam en rammelend, gelijk een bommeltrein, zeggen de kegelaars, over de plank, valt er log en zwaar van af en maakt een poedel.
Een doodsche, onaangename, drukkende stilte heerscht in de kegelbaan. De toeschouwers zitten stom als visschen en staren versteld naar den kegelaar. Deze begint te begrijpen, dat het kritieke oogenblik gekomen is.
Zenuwachtig grijpt hij den bal, zenuwachtig maakt hij hem vochtig en zenuwachtig wordt de broek als handdoek gebruikt. Eindelijk, daar staat hij weer gereed den bal weg te werpen. Het lichaam trilt, tanden en lippen zijn vast opeengeklemd, doch hij is vast besloten goed te raken. Daar rolt de bal weer over de plank, forsch weggeworpen, loopt hij scherp over den rand en werpt acht kegels om. Een zucht van verlichting rijst op uit de beangstigde borsten der aanwezigen. De heeren in de afgesloten ruimte krijgen weer moed, de kegelaar zelf steekt weer fier het hoofd op, maar zijne arme broek krijgt er geducht van langs, want de bal mag niet te vochtig zijn. Daar vliegt de vierde bal over de plank en werpt zeven kegels om. Aanmoedigende kreten klinken den kegelaar van alle kanten tegen, maar boven alles hooren we de stem van meneer Kokkie, die hem toeschreeuwt, dat hij zich goed moet houden, want dat de oude klare al gereed staat. De vijfde bal is een poedel en nu wordt het stil, doodstil. De zesde is een echte jammerbal; goed opgezet, loopt hij scherp op den rand, houdt een tijd lang ieder in onzekerheid en rolt ten slotte heel aan 't eind van de plank af. De zevende bal loopt prachtig, hij werpt zeven kegels. De spanning is nu verschrikkelijk; de volgende bal moet beslissen of men een prijs zal hebben of niet.
Meneer Van Deelen begrijpt het gewicht van het oogenblik, hij zet zich flink schrap, laat nog eenige malen de kegels verzetten en werpt.
Nooit werd een uitslag met meer spanning en angstige gejaagdheid afgewacht dan deze, en toen de geoefende kegelaars bemerkten, dat de bal plank hield en zeker wat zou omwerpen, ging er reeds een jubelend gejuich op; maar toen de bal het plateau bereikt had en zeven kegels omwierp, vlogen alle leden van ‘Alles om’ naar voren, sprongen als wilden om Van Deelen heen, drukten hem de handen en zongen met edele geestdrift, dat hij lang moest leven. Het is een leven en drukte van belang tot het eindelijk den baancommissarissen gelukte, de geestdriftvolle vrienden naar achteren te dringen, en voor den kegelaar ruimte maakten.
Meneer Van Deelen gooit nu de twee volgende ballen bedaard af, het gelukt hem nog twee zevens te gooien en alzoo 51 punten te halen.
De kegelclub ‘Alles om,’ staat nu op den 2en prijs met 249 punten, ondanks de elf punten van ‘houten trekpot,’ en wordt van alle kanten met warmte gelukgewenscht.
De stilte en de spanning van zooeven hebben nu plaats gemaakt voor een verschrikkelijk geraas en getier; men schreeuwt en lacht en zingt en de kegelaars van daar straks grijpen naar hoeden en jassen en deinzen af in de richting van het café, waar nu de vermoedelijke overwinning met de noodige plengoffers zal gevierd worden. Meneer Kokkie smakt reeds met de tong bij de gedachte aan 't rondje oude klare, dat hij zoo eerlijk verdiend heeft.
Zelfs ‘houten trekpot’ schijnt weer met zijn vrienden verzoend te zijn, niemand verwijt hem zijn elf punten meer en zoo maakt het vroolijke groepje, dansend, pratend, schreeuwend en zingend, weer plaats voor andere clubs.
Ook wij verlaten onze zitplaatsen, moe van het kijken en het zitten, en gaan heen, hopende dat het kijkje in onze kegelaarswereld u eenige genoeglijke en onderhoudende oogenblikken bezorgd heeft.