van het offer, de hoogste openbaring van het Catholicisme, de geest van Vincentius het doen en laten van den warme en geestdriftige bestiert! En Jan van den Biesen, ik zeide het reeds, was, als ik het zoo noemen mag, een geïncarneerde Vincentiaan.
Wat hij voor de Vincentiusvereeniging geweest is, wat hij in haar boezem in het belang der armen tot stand heeft gebracht, ik voel mij niet bij machte het naar waarde in het licht te stellen. Tot een paar meer algemeene punten moet ik mij beperken.
Al behoort het niet eigenaardig tot de roeping van den President eener Vereeniging met zóó uitgebreide en talrijke vertakkingen als de Vincentiusvereeniging te Amsterdam, zich tot meer te bepalen dan tot de zorg, dat elk onderdeel aan zijn doel beantwoorden zal, zóó vatte Van den Biesen zijn taak niet op. Geen enkel liefdewerk, hoe inspannend, hoe tijdroovend, of hij werkte er in mede, als ware hij lid der commissie. Om slechts één liefdewerk te noemen, dat van het onderwijs - daar ik de eer heb gehad gedurende geruimen tijd daarbij een bescheiden rol te vervullen, kan ik er over medespreken - men moet er getuige van zijn geweest, wil men zich eenigszins een denkbeeld kunnen vormen van hetgeen Van den Biesen te zamen met den ijverigen president van dat liefdewerk gedaan heeft.
Hun beiden danken duizenden en nogmaals duizenden arme jongens het voorrecht van een katholiek onderwijs, dat in wetenschappelijk gehalte voor het openbaar onderwijs in geen enkel opzicht de vlag behoeft te strijken. Zij wisten de kapitalen uit den grond te tooveren, benoodigd voor de oprichting en het onderhoud van scholen, die in lengte van jaren den practischen en liefdadigen zin der stichters aan den nazaat zullen verkondigen. En wie, die een tijdlang een school met leekenonderwijzers heeft bestierd, weet niet, dat daar telkens eigenaardige moeielijkheden rijzen, in den regel alleen door vaak veel tijd en overleg kostende diplomatieke onderhandelingen uit den weg te ruimen? Eenige min of meer geheimzinnige bezoeken bij den president van den Bijzonderen Raad en bij den president van het Schoolbestuur hadden plaats, en op de volgende vergadering van het Bestuur kon worden meegedeeld, dat de zaak in orde was.
Die werkzaamheden, waarvan de buitenwereld weinig of niets bespeurt, zijn het, die de meeste toewijding vorderen, en juist daar vooral - herhaaldelijk ondervond ik het - ontwikkelde Jan van den Biesen zijn grootste kracht.
Eenvoudig en nederig als hij was, arbeidde hij liefst zonder te worden gezien. Menig staaltje, toevallig aan het licht gekomen, wordt er verhaald van hetgeen hij, hoewel in hoedanigheid en president van den Bij zonderen Raad natuurlijk van het huisbezoek bij de arme gezinnen ontslagen, als gewoon lid eener conferentie, dat hij tot zijn dood toe gebleven is, gedaan heeft. Een er van, karakteristiek om het te verzwijgen, wil ik vermelden.
Tot het wettigen eener samenleving waren door zijn tusschenkomst de noodige papieren in orde gebracht. Op den dag, voor de plechtigheid ten stadhuize vastgesteld, ging onze Jan per rijtuig bruid en bruidegom halen. Op 't laatste oogenblik maakte de bruidegom bezwaar mee te gaan, op grond, dat hij geen fatsoenlijke jas bezat. Geen nood, was het antwoord van den wakkeren Vincentiaan, hier hebt gij de mijne. En het drietal trok naar het stadhuis, kwam in de trouwzaal, de bruidegom in de veel te wijde jas van Van den Biesen, deze laatste in zijn hemdsmouwen!
Bij andere soortgelijke gelegenheden zou hij nog meer onmisbare kleedingstukken hebben afgestaan, zoo luiden de verhalen. Waar of verdicht, ik weet het niet; doch dat de vox populi hem er toe in staat achtte, teekent hem; van mij verteld, zouden zij geen geloof vinden.
Inderdaad, zelden heb ik iemand gezien, die zijn taak zoo met hart en ziel waarnam. Onder hem was het vice-presidiaat van den Bijzonderen Raad een volkomen sinecure. Ik herinner mij, dat hij, tot bijwoning eener gewone vergadering van dien Raad, eens vier en twintig uren onafgebroken doorspoorde ten einde klokslag zeven uur present te wezen, regelrecht van het station. Zoo was hij in alles wat hij deed, gemakkelijk voor anderen, streng voor zich zelven. Zelf de waarheid sprekende, ook waar eigen belang een leugen om bestwil zou schijnen te wettigen, had zelfs de langdurige ondervinding hem niet kunnen leeren, dat anderen niet altijd die deugd in gelijke mate bezitten.
Tegen de meest doorslaande bewijzen van bedrog kwam hij steeds met meer uit het warm hart dan uit het koele verstand voortkomende argumenten aandragen. Al moge deze eigenschap haar schaduwzijde hebben, zulke personen zijn in den tegenwoordigen tijd noodig. Wantrouwen in den medemensch leidt op 't veld der sociale liefde tot stilzitten, vertrouwen tot grootsche daden, waarvan de geheele maatschappij de vruchten plukt. Ware Jan van den Biesen niet zijn geheele leven lang bezield geweest door een onbeperkt vertrouwen op de Voorzienigheid en op de waarheidsliefde zijner arme medeburgers, er zou een schoone bladzijde minder zijn in de geschiedenis van het katholiek Amsterdam der laatste vijf en twintig jaren.
Kon bij het heengaan van dezen man niet met waarheid getuigd worden, dat hij een moeielijk te vervullen plaats ledig liet? En is het te verwonderen, dat de Vincentianen zich angstig afvroegen: wie zal onzen President waardig kunnen vervangen? Voorzeker, begrijpelijk is die twijfel; doch, gelijk de groote Hafkenscheidt z.g., wiens verlies ook onherstelbaar scheen, is opgevolgd geworden door den hem evenarenden Van den Biesen, zoo zal het ongetwijfeld ook nu geschieden. Menschen als Jan van den Biesen sterven niet. Zij hebben als het ware een school gesticht; door hun voorbeeld van strenge plichtsbetrachting, gepaard aan aangename, vroolijke vormen, de jongeren tot navolging, zoo mogelijk tot verbetering nog geprikkeld. Immers wat zij gedaan hebben, is niets anders als de toepassing van het groote en eenige middel, dat aan de zieke maatschappij genezing kan aanbrengen en daartoe door Z.H. den Paus is aanbevolen: het blijmoedig offeren van zichzelven op het altaar van het algemeen welzijn. De tijden zijn voorbij, waarin de meer begunstigde aan zijn plicht voldeed, indien hij een klein gedeelte van zijn overvloed den arme in den schoot deed werpen Daar moet meer en meer persoonlijke toenadering tusschen de verschillende standen komen. Voor den rijke mag de woning van den arme niet zijn een oord, dat hij schuwt als de pest; voor den arme mag de persoon van den rijke niet ongenaakbaar schijnen. Allengs winne de overtuiging veld, dat rijken en armen, als leden eener zelfde maatschappij, solidair zijn verbonden en één groot belang gemeen hebben. De Vincentiusvereeniging legde in het door haar verplichtend gesteld bezoek aan het arme gezin den grondslag tot dit begrip, en Jan van den Biesen, die ter wille van de armen en van de werklieden zich zelfs de noodzakelijkste rust en ontspanning ontzegde, is en blijft in mijn oog van dat begrip de belichaming. Alles voor allen te zijn, ziedaar de eenige krijgsleus, waaronder de overwinning op het socialisme
zeker is!
Kan het nog bij iemand verwondering baren, dat deze man onder de zuchten en tranen van honderden aan de aarde werd toevertrouwd, en dat bij de uitvaart tal van priesters uit de stad, waaronder één, die een buitenlandsche reis tot dat doel had afgebroken, aan de zijaltaren der kerk van het H. Hart, H. Missen voor de zielerust van den overledene opdroegen? De eersten hadden een vriend en vader, de laatsten een mede-apostel verloren.
Wij achterblijvenden, vol weemoed staren wij, met de familiebetrekkingen, den dierbaren doode na. En hij zelf? Als door een onfeilbaren mond voor één teug water, den arme in Christus' naam geschonken, een eeuwig loon is gewaarborgd, welk heerlijk lot wacht hem dan niet, die zijn geheele leven aan den dienst der noodlijdenden gewijd heeft?
R.I.P.
Mr. A.H.M. van Berckel.
Rijsenburg, Maart 1897.