[Vervolg Kerstmis.
(Bij de platen.)]
die met smachtend verlangen de komst van den beloofden Messias verbeidden. De jongere ziet nog verbaasd op tot de schitterende verschijning, die hem tot zijn geruststelling toeroept: ‘Vrees niet: ik verkondig u een blijde boodschap....’
En het heuglijke nieuws verbreidt zich weldra over het gansche veld. Van alle kanten komen de herders en het eenvoudige landvolk, door hun vreugdegeroep ontwaakt, aangesneld om zich te vergewissen van hetgeen de Engel hun geboodschapt heeft.
Op het fresco van professor Seitz, door onze volgende gravure weergegeven, zien wij hen in ootmoed en aanbidding neerknielen voor het goddelijk Kind; den eerbiedwaardigen grijze voorop, door Jozef, die hem de hand drukt, verwelkomd. Met vreugde brengen zij hun liefdegaven aan het bevallige Kind, dat hen met geopende armpjes toelacht en dat zij met teederheid beschouwen, evenals de engeltjes, die elkander achter de geknielde Moedermaagd verdringen. Tot zelfs de os en ezel, die met Maria en Jozef het verblijf in den stal deelen, toonen zich eerbiedig ingetogen en buigen de koppen over het aanbiddelijke Kind, waarin ook zij hun Schepper eeren.
Slaan wij het blad om, dan aanschouwen wij een meesterstuk van den beroemden Vlaamschen schilder Quinten Matsys, de Moedermaagd met het goddelijk Kind, ditmaal niet in den armoedigen stal, maar als een Koningin, met een schitterenden diadeem gekroond en zetelend op een rijken troon, als in een vorstelijk paleis.
Maar schooner dan de vorstelijke luister, waarmee de kunstenaar Maria's beeld heeft omringd, is de glans van het goddelijk moederschap, haar stralend van het edele, reine, maagdelijke gelaat. Er ligt een waas van teeren weemoed over de aanminnige trekken; Maria's moedervreugde bij de beschouwing van haar aanbiddelijken Lieveling werd toch altijd getemperd door de gedachte aan hetgeen dit Kind boven het hoofd hing.
Op Matsys' schilderij is de kleine Jesus nog een aanvallig wicht, dat streelend de armpjes om den hals zijner moeder slaat. De volgende gravure, vervaardigd naar de schilderij van onzen taalgenoot Sinkel, in den trant der Dusseldorfsche school uitgevoerd, vertoont Hem ons als knaapje. Wij herkennen daarin het Kind, dat opgroeiende, toenam in wijsheid en in behaaglijkheid bij God en de menschen en zijn ouders onderdanig was. Met den kleinen vinger wijst hij alle kinderen op het vierde der tien geboden: ‘Eert uw vader en uw moeder....’ Hij, de God van majesteit, was als kind gehoorzaam aan Jozef en Maria; Hij leverde ons het schoonste toonbeeld van kinderlijke liefde en onderwerping aan het ouderlijk gezag.
Onze laatste gravure op het Kerstfeest betrekkelijk voert ons weer naar den heuglijken Kerstnacht terug. Met het Gloria der engelen zien wij de patrones der gewijde toonkunst, de lieve schutsvrouw onzer zangkoren, de beminnelijke heilige Caecilia instemmen. De engelen bieden haar in den heiligen nacht het rijkbesnaarde instrument, opdat zij er met haar begaafde vingeren de schoonste tonen aan ontlokke ter verheerlijking van den pas geboren Verlosser.
Zoo werken alle kunsten mee om hun hulde te brengen aan het Kind van Bethlehem. Beitel, penseel en graveerstift stellen ons in hartverheffende beelden de heilige gebeurtenis van den Kerstnacht voor oogen: de gewijde toonkunst heft onder de leiding harer hemelsche voorgangster Caecilia den eeuwenouden lofzang aan en doet de gewelven onzer tempels daveren van het jubelende: