Kerstmis.
(Bij de platen.)
De Engelen luiden, op de zinrijke compositie onzer eerste bladzijde, het blijde hoogfeest van Kerstmis in en al aanstonds zien wij daar de groote beteekenis van den christelijken vierdag bij uitnemendheid ontvouwd.
De kunstenaar doet ons een blik slaan in de Hemelen, waar de drie-eenige, heilige God van alle eeuwen in ontzaglijken luister troont. God de Vader en God de Heilige Geest zetelen op hun verheven gestoelte, maar de Zoon, de tweede Persoon der Heilige Drievuldigheid, is van den troon opgestaan. Hij ontdoet zich van Zijn goddelijk gewaad, den wijden koningsmantel, en reikt een Engel, aan zijn voeten geknield, kroon en schepter over. Hij gaat het rijk Zijner heerlijkheid verlaten om op aarde neer te dalen, de gestalte van een dienstknecht aan te nemen en door Zijn lijden voor de schuld der zondige menschheid te voldoen.
Zie, een andere Engel biedt Hem reeds het kruis en de doornenkroon aan als de zinnebeelden van het gruwzame lijden, dat Hem op aarde wacht. Voor de schitterende kroon der hemelsche glorie aan vaardt Hij blijmoedig den bloedigen doornenkrans; voor den schepter der hemelheerschappij het zware schandhout des kruises. En de Vader ziet den geliefden Zoon de hemelen verlaten om den schuldigen mensch weer den toegang tot het verblijf der zaligheid te openen. ‘Zoo lief heeft God den mensch gehad, dat Hij zijn eenigen Zoon niet heeft gespaard; maar Hem heeft overgeleverd tot den dood, ja tot den dood des kruises.’
Voor den mensch, in de slavernij des duivels zuchtende, is dat de blijde boodschap der bevrijding. ‘Zie ik verkondig U een blijde tijding, die voor het geheele volk zal zijn,’ zoo jubelen de Engelen in de lucht. ‘Heden is u in Davids stad de Verlosser geboren.... en dit zal u een teeken zijn: gij zult een kind vinden, in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe.’
De vervulling van het woord des Engels zien wij onmiddellijk daaronder in beeld gebracht; doch wat wij in dit treffend gegroepeerde tafereel in het kort zien samengevat, dat bewonderen wij in breeder ontwikkeling op de verdere Kerstplaten, in dit nummer bijeengebracht.
De gravure op blz. 4, naar de schilderij van den vermaarden Franschen meester Bastien Lepage vervaardigd, schildert ons den schrik en de verbazing der herders, in de velden van Bethlehem de wacht houdende bij hun schapen, toen zij plotseling, van verblindend licht omstraald, de gevleugelde Godsgezanten voor zich zagen. 't Is een oude en een jonge herder, die de kunstenaar ten tooneele voert. De grijze buigt al dadelijk het eerbiedwaardige hoofd in heilige verrukking en vouwt de stramme handen saam. Hij behoort tot die vromen van Israël,