XI.
Een paar jaren waren verloopen en in dien betrekkelijk korten tijd was er veel veranderd.
Koen de Vries en Dolf Weever, de vroeger onafscheidelijke vrienden, zagen elkaar bijna niet meer.
Hoe was die verwijdering gekomen?
Och langzaam aan, zooals haast alle verhoudingen in de wereld zich ongemerkt verschikken en verschuiven tot alles scheet getrokken is, wat bestemd scheen om gestadig recht te blijven.
De jongelieden hadden zelf moeilijk kunnen zeggen, hoe de vervreemding allengs ontstaan was. Koen dacht er trouwens weinig over na. Hij had in den laatsten tijd wel andere dingen aan het hoofd. De vlaag van studieijver, die door den omgang met den ernstig ploeterenden Dolf plotseling over hem gekomen was en waarin zijn vader zich zoo verheugde, was bijna even plotseling geweken.
De studie der medicijnen stond hem in den grond tegen; en alleen het verlangen om zijn vader te bevroedigen, de vriendschap voor Dolf en zijn gelukkige aanleg, die hem met succes in alles deed slagen, waar hij zich met de borst op toelegde, hadden hem kunnen nopen, zich gedurende eenigen tijd in een gezette studie te verdiepen.
Er was maar een kleinigheid noodig om hem daarvan af te trekken. Hij hoefde maar even weer in den maalstroom van studentenjool, waarin hij zich vroeger bewoog, meegesleept te worden, om al zijn goede voornemens in eens te vergeten. En de gelegenheid daartoe ontbrak natuurlijk niet.
De toevallige deelneming aan een luidruchtige fuif, waar hij eens wilde laten zien dat hij nog wel degelijk de oude kranige student van de eerste jaren was, werd oorzaak, dat hij gedurende een dag of drie geen lust had, de gezamenlijke studie met Dolf voort te zetten. En toen hij ze weer hervatte, was de rechte ambitie geweken. Onder allerlei voorwendsels verslofte hij den arbeid. Als Dolf op het afgesproken uur kwam om als naar gewoonte samen te werken, vond hij zijn vriend òf niet gedisposeerd, òf met andere beslommeringen bezet, òf niet thuis.
Als goed vriend meende Dolf zich een welgemeende opmerking te mogen veroorloven; den eersten keer werd die aangenomen, maar een volgende maal driftig afgewezen. Dolf voelde dat het uit was en hij trok zich zuchtend terug, diep teleurgesteld over het afspringen van een vriendschap, waarop hij gemeend had te kunnen bouwen als op een rots.
Dokter De Vries, die tot zijn leedwezen de verandering in Koens gedrag bespeurde, nam er hem over onderhanden. Hij wees hem op Dolf, van wien hij voortdurend niets dan goeds hoorde, en wilde weten, waarom Koen niet meer met hem samen studeerde.
Dat was olie in het vuur. Niet dat Koen zijn vader onbehoorlijk bescheid gaf; daarvan weerhield hem de liefde en de vereering, die hij den waardigen man toedroeg, maar hij gaf toch wrevelig en geraakt te verstaan, dat hij mans genoeg was om alleen te werken en geen mentor noodig had, die hem op de vingers keek en zijn vader omtrent zijn vorderingen op de hoogte hield.
‘Wa's dat nu?’ had de dokter verbaasd gevraagd. ‘Spreekt gij zóó over Dolf Weever? Gij weet wel dat, als hij hier de rol van aanbrenger gespeeld had, zooals ge schijnt te denken, ik hem geen uur in huis zou geduld hebben. Wat zijn dat voor praatjes? Hebt gij samen soms iets gehad?’
‘O in 't minst niet,’ had Koen daarop schijnbaar onverschillig geantwoord; maar de dokter ondervond spoedig, dat het uit was met den heilzamen invloed, dien de omgang met Dolf op zijn zoon had uitgeoefend. Weldra had hij dezelfde reden tot klagen als vroeger over buitensporige verteringen, die Koen maakte, en vooral over zijn nalatigheid in de studie.
Meermalen onderhield hij hem ernstig daarover; maar Koen, ofschoon voor het oog gezeglijk en onderworpen, liet zijn vader praten. Hoe kon hij gewicht hechten aan diens ernstige vermaningen, terwijl zijn moeder, bij wie hij zich over de vaderlijke strengheid beklaagde, daar hartelijk mee lachte.
Zij vond het uitstekend dat hij Dolf links liet liggen; zij had nooit met dien lummel opgehad. Zij had altijd gezegd, dat hij op den duur geen conversatie voor Koen was. Die kon wel andere menschen vinden, jongelui uit de eerste families, die zich in de wereld bewogen en hem in aristocratische kringen introduceerden. Dáár was hij op zijn plaats, en daar behoorde hij een goed figuur te maken. Wat een dwaasheid van zijn vader, van hem te willen vergen dat hij even hard blokte als een jongen, wiens moeder voor de menschen borduurde, en die zoo gauw mogelijk zijn diploma moest zien te halen, omdat hij anders niet te eten had!
Dat kwam er voor Koen immers niet op aan. Den doctorstitel zou hij toch wel krijgen, daar was geen haast bij. Als hij tegen de langjarige studie in de medicijnen opzag, dan stonden immers de letteren hem nog open, waar hij meer smaak in had; en anders werd hij maar meester in de rechten; dat ging nog gauwer. Een jongen met zoo'n kop hoefde niet te ploeteren om er te komen. De hoofdzaak was dat hij aan de academie goede relaties aanknoopte.
Het verschil in zienswijze tusschen den dokter en mevrouw leidde menigmaal tot scherpe woordenwisselingen en onaangename huiselijke tooneelen. Koen kon bijna niet meer overkomen of er viel iets van dien aard voor, en het gevolg was dat hij onder allerlei voorwendsels in Leuven bleef, of dat men hem althans in Brussel niet zag.
Henriette had niets meer aan haar broer en menigmaal riep zij zich met spijt den genoeglijken tijd te binnen, toen zij met Koen en Dolf groote wandelingen of uitstapjes maakte. De jongelui, met wie haar mama haar in kennis trachtte te brengen, wilden haar niet bevallen. Ondanks alle pogingen, die mevrouw in het werk stelde, om haar in de wereld te doen schitteren, trok zij zich meer en meer terug. Het zoo opgewektè, levenslustige meisje werd stil en mijmerziek. Haar moeder begreep er niets van en poogde haar op allerlei manieren te verstrooien.
Nooit was zij drukker in de weer geweest dan thans om haar dochter overal te presenteeren; nooit had ze zich meer beijverd om allerlei aanzienlijke kennissen aan te knoopen en allerlei menschen in huis te halen; nooit was daar zoo schitterend uitgepakt en zoo'n vertoon van weelde gemaakt als tegenwoordig; maar nooit ook had daar, na afloop van de meest geanimeerde diners en partijen, zulk een sombere, gedrukte stemming geheerscht.
Wanneer er geen gasten mee aanzaten, werd er over tafel haast niet gesproken, en na afloop van den maaltijd ging ieder zijns weegs: de dokter naar zijn praktijk, waarin hij geheel opging; mevrouw naar haar boudoir, waar zij invitaties te schrijven, nieuwe menu's te bedenken of allerlei correspondenties met aristocratische kennissen te voeren had; Henriette naar haar kamer of, wat ze tegenwoordig nogal eens deed, een wandelingetje maken met haar zuster Annette.
Deze had zich allengs tot een volwassen meisje ontwikkeld, maar werd door haar moeder nog altijd als een kind behandeld, dat in den kring der groote menschen niet thuis hoort. Zij was ook altijd zoo stil en afgetrokken alsof het bedrijvige leven in het huis haar niet aanging.
Sedert hare gezondheid haar dat veroorloofde, ging ze elken morgen trouw de mis hooren in de naaste kerk, en als daar 's avonds lof was, sloop zij, als het weer het toeliet, daar weer in stilte heen, als was zij aangesteld om de gebeden te verrichten voor het heele huis. De familie over 't algemeen was trouwens niet bijzonder kerksch.
De dokter had natuurlijk een verontschuldiging in zijn drukke praktijk; maar ook mevrouw deed weinig aan kerkgaan. Zij bepaalde er zich gewoonlijk toe, op Zon- en Feestdagen gauw naar de kerk van twaalven te rijden, en als zij daar geen lust toe voelde, sloeg zij ook dat wel eens over.
Henriette had op het pensionaat een godsdienstige opvoeding ontvangen, maar de wereldsche drukte in het ouderlijke huis en het voorbeeld van haar mama hadden niet gestrekt om de goede indrukken, bij de eerwaarde zusters opgedaan, te versterken. Haar levenslustige jeugd had zich door de verstrooiingen, waarmee zij omringd werd, licht laten afleiden van de devoties, die zij op het pensionaat geleerd had en waarmee haar moeder ongegeneerd den gek stak.
In den grond bleef ze evenwel godsdienstig, en vooral in den laatsten tijd, nu ze zich meer en meer van haar moeder en Koen vervreemd, en daarentegen meer tot haar vader en Annette aangetrokken voelde, kwamen de vrome herinneringen van vroeger weer boven.