Het gevaar van brievenbussen. -
Brievenbussen behooren tegenwoordig tot de algemeen gebruikte en onmisbare straatmeubelen. Er is geen gehucht zoo klein, dat niet zijn brievenbus heeft, al bezit het dan ook geen postkantoor. Het gebruik van brievenbussen is ook al betrekkelijk oud; op een plaat van den Neurenberger kopergraveur Christoph Weigel uit het jaar 1698 vindt men er al een afgebeeld.
Maar wat dien Neurenberger kunstenaar vóór tweehonderd jaren al doelmatig en afbeeldenswaardig voorkwam, was toch in het jaar 1840 in verscheidene groote steden van Duitschland nog geheel onbekend. Toen in genoemd jaar zekere Saks, die door Hannover reisde, er over klaagde dat aan het postkantoor der hoofdstad niet eens een brievenbus was, verscheen er in de dagbladen een heele serie ingezonden stukken, waarin allerlei bezwaren werden te berde gebracht tegen de nieuwigheid, door den Saks verlangd. De brievenbussen werden daarin als hoogst verdachte en gevaarlijke inrichtingen afgeschilderd.
Zoo maakte een postbeambte, die misschien zelf niet zuiver van geweten was, er opmerkzaam op, hoe het elders reeds was voorgekomen ‘dat kwaadwillige personen, die zich door een postbeambte een enkele maal onheusch of barsch bejegend achtten, brieven vol spitsvondige, brutale of zelfs beleedigende uitdrukkingen, aan bedoelden beambte gericht, natuurlijk zonder onderteekening in de bussen gestoken hadden. Ofschoon het nu bij ons onmogelijk is,’ ging de waardige postbeambte voort, ‘dat iemand op zulke wijze werkelijk barsch of onbetamelijk zou bejegend worden, zoo is het toch van den anderen kant onbetwistbaar onmogelijk te vermijden dat er hier of daar dwarskoppen zijn, die zich zoo iets verbeelden; en hoe zou men tegen het boosaardig geschrijf van zulke warhoofden nog veilig zijn, wanneer er een brievenbus was, die als het ware tot iedereen zei: steek maar in wat gij wilt, ik neem alles op.’
Een ander schildert de ergernis, die door zoo'n brievenbus veroorzaakt zou worden, in nog krasser bewoordingen.
'Wanneer iemand maar iets kwaads tegen een ander in den zin heeft, dezen verdacht wil maken, hem ‘een vloo in het oor wil steken', een verloofd paar uit elkaar wil jagen, ouders en kinderen, man en vrouw, meesters en dienaars enz. tegen elkaar opzetten, kortom door leedvermaak en booze luim gedreven, twist en tweedracht wil zaaien, die zet zich eenvoudig neer, schrijft een brief vol lasteringen zonder onderteekening en steekt hem in de brievenbus. Van den anderen kant biedt zulk een bus ook een voortreffelijke gelegenheid voor vertrouwelijke meedeelingen, minnebrieven enz., die men anders moeite heeft aan den man, of liever aan de vrouw of de dochter te brengen. Dat daardoor het aanknoopen van vrijerijen grootelijks in de hand wordt gewerkt, valt niet te ontkennen. En aangenomen, dat men niets beters zou kunnen doen dan verkeeringen te begunstigen, zou het toch van belang zijn te onderzoeken of wij ook zonder brievenbus geen vrijerij genoeg binnen onze muren gehad hebben. Viel het antwoord daarop ontkennend uit, dan moest eindelijk nog beslist worden of de voordeelen van een door brievenbussen bevorderde grootere verkeering zoozeer tegen de nadeelen zou opwogen, dat men eenstemmig roepen moest: Brievenbussen! brievenbussen! Geen volkomen geluk zonder brievenbussen!’
Zoo oordeelde men nog voor vijftig jaren over brievenbussen in het land, dat op het oogenblik de best geregelde post van de wereld heeft.