Het hospitaal voor melaatschen te Gotemba.
Evenals bijna alle landen van het Oosten kent Japan den geesel der melaatschheid. In sommige dorpen, vooral aan de kust, breidt die vreeselijke ziekte zich in onrustwekkende mate uit. Ondanks den stoffelijken vooruitgang van het land, mist Japan de ware geestelijke beschaving en den geest van christelijke liefde, om zich het lot dier ongelukkigen aan te trekken. In hun afzichtelijke ziekte zijn zij de schande hunner familie; zij worden onbarmhartig weggejaagd en verplicht te bedelen langs den weg om niet van honger om te komen.
Op sommige plaatsen vereenigen zij zich bij een tempel, die is opgericht ter gedachtenis van den ouden bonze Nischiren, die, naar men zegt, in zijn leven bijzonder veel medelijden met die zieken had. De voornaamste vereenigingspunten zijn Minoboe en Koesatsoe. In deze laatste plaats hebben enkele melaatschen eenige krotten als hotel ingericht, die zij aan andere melaatschen verhuren. De gasten blijven er zoolang tot zij niet meer betalen kunnen en worden dan onbarmhartig op straat gezet. Anderen komen hun plaats innemen om dan op hun beurt te worden weggejaagd. Toch verlaten zij noode Koesatsoe, waar zij bij de minerale bronnen aldaar, zoo niet de genezing, dan toch een betrekkelijken welstand vinden.
Zes jaren geleden ontmoette een katholiek priester, Pater Testevuide, in de omstreken van den Fuji jama een melaatsche vrouw van dertig jaren. Zij was door haar man verlaten en bewoonde een ellendig hutje, waar eenige planken en wat stroo haar legerstede uitmaakten. Voor kleeren had zij niets dan eenige lompen en al haar voedsel bestond uit een kom rijst. Bij het voortwoekeren der ziekte was zij blind geworden, en veroordeeld om in haar armzalig verblijf een langzamen dood te sterven, bracht zij gansche dagen met jammeren door. De missionaris had medelijden met haar en wilde haar hulp verleenen. Hij had op zijn tocht meer melaatschen ontmoet, vooral in de omstreken van den Fuji-jama, en kwam op de gedachte een melaatschenstichting te openen. Doch waar het geld vandaan gehaald!
Hij deed een beroep op de openbare liefdadigheid. De vreemde residenten van Tokio en Jokohama schonken edelmoedige bijdragen en het buitenland, op de eerste plaats Frankrijk en België, liet zich niet onbetuigd.
In de nabijheid van Gotemba werd terrein aangekocht en weldra verrezen er eenige huizen, waar 35 melaatschen een onderkomen vonden. Na drie jaar stierf Pater Testevuide en nam Pater Vigroux zijn arbeid over. Thans telt de stichting 80 melaatschen, waarvan er 56 zijn gedoopt; want met de zorg voor het lichaam wordt ook de zorg voor de zielen niet niet vergeten. Onze gravure stelt ons de melaatschen van Gotemba voor met hun missionaris, Pater Bertrand. Zij hebben daar een kerk, waar ze elken dag Mis kunnen hooren en ook iederen dag heeft er een geestelijke onderrichting plaats. Voor zoover er ruimte is en de middelen het toelaten, kan ieder in de stichting opgenomen worden. In hun godsdienstige overtuiging wordt hun echter volle vrijheid gelaten; maar het duurt niet lang of die verschoppelingen uit de maatschappij leeren den geest van christelijke liefde waardeeren, en aangezet door het voorbeeld der eerste Christenen onder hen, worden zij verlangend den godsdienst te kennen, die bij de lijdenden zooveel tevredenheid, bij allen zulke heldhaftige, opofferende liefde kweekt.