Episode uit den slag bij Vionville.
- De Fransch-Duitsche oorlog blijft, ofschoon de vrede nu al ten naaste bij vijf en twintig jaar geteekend is, nog krachtig in de herinnering leven van allen, die het année terrible, het schrikkelijke jaar 1870, zooals de Franschen zeggen, hebben meegeleefd. De Duitsche kunst put er nog steeds nieuwe aanleiding uit tot het scheppen van krijgshaftige tafereelen. In dit nummer geven wij er een weer, dat een der aangrijpendste episoden voorstelt uit dien bloedigen krijg.
Maarschalk Bazaine wilde met zijn leger uit den gevaarlijken strik, waarin hij bekneld zat, de vesting Metz ontsnappen. Dat moest van Duitsche zijde tot elken prijs verhoed worden. Den 14en Augustus 1870 hadden het zevende en eerste Pruisische corps hem reeds bij Colombey-Nouilly aangevallen en gepoogd hem tegen te houden. Hij rook lont en trok na den slag al zijn corpsen door Metz heen op den linker Moezel-oever samen.
De Duitsche troepen, die hem daar vóór wilden zijn, moesten in een grooten boog om de vesting heen marcheeren. Dat kostte veel tijd. En daarom stonden den 16en Augustus reeds vier Fransche corpsen in den omtrek van Vionville gereed, toen prins Frederik Karel eerst twee afdeelingen ruiterij en zijn derde legercorps tot zijn beschikking had. Toch waagde hij den aanval. ‘Dertig duizend Pruisen houden het wel tegen tachtig duizend Franschen uit, tot er hulp komt,’ sprak hij. ‘Het moet.’
En zoo gebeurde het ook. Wel schenen de dappere Duitschers den kamp tegen de overmacht te moeten opgeven. Zij hadden nog maar één reserve, de ruiterij-brigade Bredow. De Franschen daarentegen kregen van Bazaine voortdurend nieuwe hulptroepen. Reeds weerstond het heele corps Frossard het Pruisische corps Alvensleben II in het front, terwijl het corps van maarschalk Canrobert den linkervleugel der Pruisen omvat hield en er nog twee Fransche corpsen in reserve waren.
‘Zullen wij zwichten?’ vroegen de Duit schers. ‘Dat nooit! Het tiende corps is in de nabijheid; het moet binnen een uur aanruk ken; een uur houden wij het nog wel uit.’
Intusschen hadden zelfs de aaneengesloten liniën der Pruisen den schok met de heele overmacht der Franschen niet meer kunnen doorstaan. Daarom moest die tot elken prijs verhinderd worden, en prins Frederik Karel liet zijn brigade Bredow den aanval wagen.
De generaal, de beide regimentscommandanten en vele officieren wisten dat zij den dood te gemoet reden, maar zij begrepen ook dat die aanval de redding kon zijn van hun kameraden, en wellicht de zege kon voorbereiden.
‘Met God voor koning en vaderland!’ weergalmde de strijdleus. ‘Hoera, hoera, hoera!’ En daar stormden de uhlanen en kurassiers op den vijand los. Aan de spits der laatsten dringt graaf Schmettow tot midden in de vijandelijke artillerie. Zijn sabel slaat den chef der batterij uit het zaal; zijn kurassiers vellen alles neer wat weerstaat.
Daarop gaat het weer tegen de Fransche infanterie los, tegen een tweede colonne en nog weer eens tegen de artillerie. Nu kunnen ruiter en ros niet meer, en juist op dit oogenblik hebben zij behoefte aan de meeste kracht. Zij moeten voor de overmacht der frisch aanrukkende Fransche ruiterij bezwijken. Nauwelijks de helft keerden uit den strijd terug.
Hopeloos was voor deze braven de aanval geweest; maar hun doel hadden zij bereikt. De Franschen waagden geen beslissenden slag, het tiende Pruisische corps kwam nog tijdig aan, de zege was bevochten.
Het geluk was den dapperen commandant der kurassiers gunstig geweest. Tweemaal was zijn helm doorschoten, maar hij zelf was ongedeerd gebleven.