hun bloed en leven ten offer brachten voor de verovering der Heilige Stad, leveren het schitterendste getuigenis van den eerbied jegens de heilige plaatsen, die toenmaals heel de christelijke wereld bezielde.
Diezelfde geestdrift voor de bevrijding van het Heilig Land gaf Columbus, den ‘laatsten der kruisridders,’ de gedachte aan de ontdekking der Nieuwe Wereld in, daar hij zich voorstelde, met het goud, dat daar te winnen viel, een strijdmacht te kunnen uitrusten, die de Heilige Stad weer voor de Christenheid veroveren zou.
Helaas, de jammerlijke scheuring der zestiende eeuw, die de christen vorsten en volken voor eeuwen verdeelde, maakte aan alle pogingen tot herwinning van het Heilig Land een einde, en nog heden moeten wij het aanzien, dat de heilige plaatsen voor het meerendeel niet kunnen bezocht worden dan onder toezicht en met goedvinden van de ongeloovigen, die er meester zijn.
In onze dagen is, gelijk wij op blz. 362 van den vorigen jaargang verhaald hebben, het denkbeeld van Columbus weer opgevat door zijn ridderlijken kampioen Roselly de Lorgues, den grooten ijveraar voor de vrijkooping van het Heilig Land. Helaas, ook deze kruisridder zal de vervulling van zijn schoonen droom wel niet mogen aanschouwen.
Maar is het Heilig Land, tot schande der Christenheid, nog altijd in de macht der ongeloovigen, het bezoek der heilige plaatsen toch is den geloovigen toegestaan, en nog dezer dagen vertoefden daar enkele onzer landgenooten in gezelschap van een Fransche pelgrimsschaar, die een paar maanden geleden derwaarts toog.
Van de vroegste tijden af hebben de geloovigen behoefte gevoeld, bij de onmogelijkheid, waarin zij verkeerden, den wezenlijken kruisweg te Jerusalem te volgen, zich dien door afbeeldingen voor den geest te stellen.
De Franciscanen, die sedert 1312 door Paus Clemens V met de bewaking van het Heilig Graf en de overige heilige plaatsen te Jerusalem belast waren, brachten het oprichten van kruiswegen in zwang. Men kan zich voorstellen, hoe de vrome paters, die soms jarenlang te Jerusalem gewoond hadden, waar zij gestadig den verheffenden invloed van het bezoek der heilige plaatsen hadden mogen gevoelen, in hun vaderland teruggekeerd, zich gedrongen voelden, door afbeeldingen, die indrukken bij zich zelven te verlevendigen en tevens aan anderen mee te deelen.
Het zal hun gegaan zijn, als Pater Bernardinus Surinus, ‘Minderbroeder Recollect, eertijds Commissaris van het H. Landt ende President van het H. Graf ons Heeren binnen Jerusalem, in de jaren 1644. 45. 46 ende 47’, die een boek schreef, getiteld Den Godvruch tighen Pelgrim ofte Jerusalemsche Reyse, in 1661 ‘voor de vierde reyse herdruckt, maar alsnu fraeyder op-getoeyt met verscheyden kopere Platen, naer het leven verthoonende... de heylighe Plaetsen,... tot groot gerief ende voldoeninge der keurgierige vernuften.’
Zelf nog geheel vervuld van de ‘soetigheydt’ der heilige plaatsen, welke ‘ghedachtenisse’ alleen meer waard is dan ‘alle ghenuchten der wereldt,’ wekt hij in de volgende woorden zijn lezers tot het geestelijk bezoek dier heiligdommen op:
‘Opdat dan hier door het verstant een licht, den wille een vier, ende memorie een voor worpsel bij de handt souden hebben om eenighsints God te kennen, te beminnen, ende ghedurig te loven: soo heb ick den G. Leser door het H. Landt gheleydt daer onsen Saligh-maker naer veel wonder wercken voor ons ghestorven is. Godt geve datter veel in den geest door soete betrachtinghen dese heylighe plaetsen dickmaels besoecken moghen; besonder in den heylighen Vasten, als men particulierlyck de bittere Passie Christi behoort te mediteeren, een bundelken Myrrhe daer van te maken, ende onsen Saligh-maker te daneken voor syn ontallycke bermhertigheden ende weldaden,’
Op dezelfde wijze als deze vrome Minderbroeder, zullen ook andere leden zijner orde, die in het Heilig Land hadden vertoefd, hun omgeving deelachtig hebben willen maken aan de geestelijke opwekking, die zij op de heilige plaatsen hadden gevonden. En zoo ziet men dan ook, sedert het midden der vijftiende eeuw, in of bij de Franciscanerkloosters het eerst trouwe afbeeldingen van den Jerusalemschen kruisweg aangebracht. Dat voorbeeld vond spoedig navolging, en weldra zag men kloosters en kerken met dergelijke tafereelen van 's Heeren lijden gesierd.
Opmerkelijk is de aansporing tot de geloovigen, die men leest in het werk van Pater Augustinus van Teylingen, Paradijs der Wellusticheydt, dat in 1630 verscheen:
‘Hanght in verscheyde plaetsen van u kamer oft van u huys seven beelden, ter eeren van de seven statien ende plaetsen daer Christus meest gheleden heeft.... 'T selve kondt ghy oock doen.... niet alleen in uwe huysen, eetsalen (ghelijck Carolus Magnus dede, om syne ghedachten daer in over tafel te oefenen, want daer de ooghe mede speelt, daer speelt oock het herte mede) maer oock in de hoven ende boomgaerden; ende maecken zoo uwe pelgrimagie derwaerts.’
Uit het voorbeeld van Carolus Magnus (Karei den Groote), hier aangehaald, blijkt duidelijk tot hoe hoe hooge oudheid het gebruik van afbeeldingen ter herinnering aan 's Heeren lijden opklimt. Trouwens, het is bekend dat de christelijke kunst zich van de vroegste tijden op die voorstellingen heeft toegelegd.
In de allereerste eeuwen der Kerk komt het gebruik van beelden of geschilderde tafereelen weinig voor. Aanvankelijk vermeed men dat uit vrees voor de vervolging en om de heilige voorstellingen niet aan den spot der heidenen bloot te stellen. Men vergenoegde zich dus met eenvoudige zinnebeelden en teekens, zooals het kruis, het anker, de visch enz. Maar naarmate het Christendom veld won en het heidendom verdween, uitte zich het godsdienstig gevoel onbedwongen in telkens schooner en uitvoeriger voorstellingen: de christelijke kunst ontstond en vermenigvuldigde alom de beelden en schilderingen, reeds door Augustinus de boeken der ongeletterden geheeten.
Als de oudst bekende voorstellingen der kruisiging van Christus gelden een tafereel op de deur der Kerk vanSanta Sabina te Rome, dat volgens den geleerden De Rossi uit den tijd van Paus Coelestinus I (422-32) dagteekent, en een snijwerk in ivoor, dat. in het Britsch Museum bewaard, tot de vijfde eeuw moet opklimmen. Die kunstwerken zijn nog hoogst primitief en doen weinig de schitterende vlucht vermoeden, waartoe de christelijke kunst in later eeuwen zich zou verheffen.
Welk een verschil tusschen die naïeve pogingen en het heerlijke kruisigingsfresco van Giotto uit de eerste jaren der veertiende eeuw, dat nog heden de bezoeker van de kerk des H. Franciscus te Assisi in al den luister zijner zuivere lijnen en zachte kleuren bewondert! Welk een afstand tusschen dat eerste gebrekkig stamelen en de meesterlijke scheppingen van Fra Angelico, Fra Bartolommeo, Rafael, Michelangelo, Da Vinci, Volterra, Carraccio, Perugino, Giulio Romano en Guido Reni, - van Mignard en Poussin, - van Rubens en Van Dijck!
Herhaaldelijk gaven wij, ter gelegenheid der Lijdensweek, onzen lezers de reproducties dier kunstwerken te bewonderen, en ook in dit nummer zullen zij met belangstelling weer eenige lijdenstafereelen van de oude meesters ontmoeten. Vooreerst een kruisiging van Jouvenet, een Fransch schilder, die van 1647 tot 1717 leefde, en beroemd is om zijn nauwkeurige teekening, zijn fraai koloriet en de levend ge uitdrukking zijn figuren. Zijn voornaamste werken bevinden zich in het Loavre te Parijs; het tafereel, in dit nummer weergegeven, is van aangrijpend realisme. Dan het meesterlijke fresco van Flandrin in de kerk van St. Germain des Prés te Parijs, voorstellende Maria, Johannes en Magdalena aan de voeten van den gekruisten Christus. Vervolgens de heerlijke Graflegging van den Italiaanschen meester Pietro Perugino (1446-1524) en eindelijk, wel niet rechtstreeks tot den Passie-cyclus behoorend, maar toch zich daarbij aansluitend, de leerlingen van Emmaüs, van onzen Rembrandt, die zich hier gelukkiger toont dan anders in zijn religieuze tafereelen wel het geval is Over het algemeen is hij meer de meester van het grandioze aspect, dan wel van de innig gevoelde uitdrukking, maar hier vinden wij beide qualiteiten treffend vereenigd.
De hier bedoelde lijdenstafereelen zijn echter geen eigenlijk gezegde staties, in dien zin dat zij geen deel uitmaken van een volledigen kruisweg. Zulke kruiswegen, in een reeks van veertien opvolgende tafereelen of beeldwerken, dagteekenen van later tijd. In het Coeleste Palmetum (Hemelsch Palmhof), het bekende gebedenboek van Nakatenus, dat in de eerste helft der vorige eeuw verscheen, komt een werkelijk schoone kruiswegoefening voor met twaalf staties, - een bewijs dat toen de volledige kruisweg van veertien staties nog niet algemeen was. Het opschrift luidt: ‘Gebeden der statiën, en verzuchtingen der minnende ziel, die Christus, met zijn kruis beladen, wenscht na te treden, welke niet enkel in de Vaste, maar op elken tijd des jaars, te huis en in de kerk, naar de verschillende plaatsen der altaren of afbeeldingen godvruchtiglijk zullen gedaan worden.’
Hieruit mag men wel opmaken dat afbeeldingen van de staties toenmaals al geen zeldzaamheid waren, niet alleen in de kerken, maar ook daarbuiten. In katholieke streken bestaat sinds onheuglijke tijden het gebruik om in het open veld kapelletjes met lijdenstafereelen op te richten, die door de geloovigen godvruchtig worden bezocht. Bij voorkeur werd voor zulk een kruisweg gekozen de helling van eenberg, welker top, met het kruis bekroond, dan gevoeglijk den Calvarieberg kon voorstellen.
Maar hoofdzakelijk in de laatste 150 jaren werd de beoefening van den kruisweg in de katholieke wereld algemeen, wat vooral mag toegeschreven worden aan de vermaningen en verordeningen der laatste Pausen. Zoo bepaalde Paus Benedictus XIV, in 1741, dat in elke parochiekerk een kruisweg ten dienste der geloovigen behoorde opgericht te worden. Pius IX die een groot voorstander van den kruisweg was, herhaalde en vergemakkelijkte die bepaling in 1871. Ook is het bekend dat hij de veertien staties liet aanbrengen in het Colyseum te Rome, dat roemrijke strijdperk der martelaren, die den gekruisten Christus in den bloedigen folterdood zijn gevolgd. Niet minder beijverde zich onze tegenwoordig regeerende Paus Leo XIII om de beoefening van den kruisweg alom te verbreiden. Onder zijn pontificaat kwam te Rome de broederschap van den altoosdurenden kruisweg tot bloei, welker leden zich verbinden op een bepaald tijdstip den kruisweg te verrichten, zoodat aldus een onafgebroken vereering der lijdensstatie wordt verkregen op dezelfde wijze als de altijddurende aanbidding van het H. Sacrament of de altijddurende rozenkrans.
Dank aan de ijverige bemoeiingen der genoemde Pausen is er thans bijna geen kerk ot kapel, waar geen kruisweg wordt aangetroffen. Talrijke werkelijk monumentale kruiswegen zijn in de laatste jaren opgericht, in schilderijen zoowel als in beeldwerk, in de kerken en daarbuiten, gelijk bijvoorbeeld de kruisweg te Kevelaar of die in het Mariapark te Sittard. Van de geschilderde kruiswegen zijn vooral beroemd die van de Paters Benedictijnen te Beuron, die van den Duitschen kunstenaar Führich, die van professor Klein en van den Redemptorist Schmalzel. Van deze meesterlijke kruiswegen vindt men verscheidene min of meer geslaagde copieCn of navolgingen.
Wij wagen ons niet aan een vermelding der kruiswegen, waarmee in de laatste jaren tal van onze vaderlandsche kerken versierd zijn, maar zonder in het minst op de verdiensten van anderen te willen afdingen, meenen wij