Het einde van een koning in ballingschap. -
Een werkelijk aandoenlijk tooneel stelt de kunstenaar ons hier voor oogen: de oude leeuw is dood en treurig omringen degenen, wier kostwinning hij was, zijn lijk. Hij was om zoo te zeggen het hoofd van den kleinen kring der rondreizende menagerie; hij hield de heele affaire op de been en ontving voor zijn langjarige trouwe diensten juist voedsel genoeg om te beletten, dat hij niet van de graat viel; er moesten nog zóóveel monden meeëten. De ‘koning der dieren’ was tot de geringste diensten veroordeeld en verrichtte die met de volgzaamheid van een hondje, ofschoon hij toch, bij al zijn zwakheid, nog best in staat zou geweest zijn, de meesters, die hem met de zweep achterna zaten, eenvoudig aan stukken te scheuren.
Om het geachte publiek te bevredigen moest hij voor comediant spelen en zich als zijn wilde broeders in de vrije wouden aanstellen, ofschoon hij voor zich op geen zweem van vrijheid meer roemen kon. Want hij was òf in zijn prilste jeugd uit het leger van zijn moeder weggenomen òf misschien zelfs in gevangenschap geboren. En Jules Gérard, de beroemde leeuwenjager, zegt uitdrukkelijk:
‘De leeuwen, die in het wild leven, kunnen volstrekt niet vergeleken worden bij de ontaarde exemplaren, die men in menagerieën aan treft. Deze zijn zeer jong geroofd en hebben noch de moedermelk, noch de vrije lucht, noch een gezond, rijk voedsel gehad. Het gevolg daarvan is een zwakke wasdom, een ziekelijke magerheid, een treurige blik en het gemis van de volle manen, kortom, een toestand, waarin zij door hun stamgenooten in de vrijheid volslagen verloochend zouden worden.’
Zijn ze in de gevangenschap geboren, wat thans bij de meeste menagerie-leeu wen het geval is, dan worden ze reeds in de eerste dagen van de oude leeuwin afgenomen, deels omdat deze er dikwijls smaak in heeft, haar jongen aanstonds op te peuzelen, deels om haar te sparen; de jongen worden dan aan een teef te zoogen gegeven en krijgen by zulk een opleiding weinig meer dan den uiterlijken vorm van een echten leeuw.
De echte leeuw is volgens Gérard heel wat anders. Wanneer gij een leeuw in de vrijheid zaagt, zegt hij, wiens gebrul men drie uren in het rond verneemt, wanneer gij hem rustig en trotsch, met katachtige, bevallige en toch krachtige bewegingen in de majesteit van zijn sterkte en vlugheid zaagt naderen; wanneer gij zijn verbazing opmerktet bij den aanblik van den mensch, het eenige wezen dat hem afwacht en in het oog waagt te zien; wanneer gij getuige waart van de ontzetting van alle andere wezens, die bij de nadering van den alleenheerscher sidderen, beven en weeklagen, dan eerst zoudt gij weten wat een leeuw is. Dooden kan men hem, overwinnen nooit! Telkens wanneer ik een leeuw heb geveld en op den doode toetreed, sta ik als in deemoed voor den reus. Zoo is hij geschilderd geworden van Homerus af tot Freiligrath, de majesteit van den schrik om zich verspreidende en, zelfs door een aantal mannen tegelijk aangevallen, dikwijls nog overwinnaar blijvende.
DE PLAAGGEEST, NAAR DE SCHILDERIJ VAN HUGO KAUFFMANN.
Rad, dat is donder, noemt de Arabier zijn gebrul; hij kan sprongen maken van 12 meter ver en 3 meter hoog en met één slag van zijn vervaarlijken klauw ros en ruiter ter aarde werpen. Slechts een armzalig caricatuur van zulk een geweldenaar is de oude leeuw op ons tafereel en toch heeft men bij zijn aanblik nog het gevoel, dat dit arme, uitgeteerde, verhavende en verarmde beest, het geweldigste van alle diersoorten vertegenwoordigde.