De laatste maarschalk van Frankrijk.
Met groote praal heeft de republiek den laatsten maarschalk van Frankrijk geleid naar zijn rustplaats in het Hotel der Invaliden, waar alles spreekt van de twee Napoleontische tijdvakken, die beide op zoo tragische wijze eindigden.
maarschalk canrobert † 28 januari.
Het was een grootsche lijkstoet, die Zondag 3 Februari door de straten van Parijs trok, bijna even grootsch, als toen voor ongeveer anderhalf jaar Canrobert's wapenbroeder, maarschalk Mac-Mahon, ten grave werd gedragen. Toen luisterden de Russische officieren met admiraal Avellan aan het hoofd de plechtigheid op, en dezen luister moest Canrobert's stoffelijk overschot missen. Maar overigens hadden de regeering, de Kamers en het leger het zich een eer gerekend, een laatste hulde te brengen aan den man, die een halve eeuw lang op de slagvelden van Afrika en Europa voor de grootheid van zijn land gestreden had.
Vier generaals en twee admiraals droegen de slippen van het lijkkleed, generaal Saussier commandeerde de troepen als gouverneur van Parijs, de ministers van Oorlog en Marine, de gezanten der vreemde mogendheden, de voorzitters van Kamer en Senaat, de grootkanselier van het Legioen van Eer, de commandanten der legerkorpsen en tal van andere hooggeplaatste personen werden in den stoet opgemerkt, terwijl de president der republiek vertegenwoordigd was door generaal Tournier.
De kerk van den H. Lodewijk was geheel met zwart fluweel en krip behangen, terwijl de op den vijand genomen vlaggen, tot een bundel samengevat en met hermelijn omgeven, van het roemrijk verleden spraken, dat met Canrobert ten grave daalde.
De katafalk, zwart met zilver, verhief zich in het midden der kerk, met aan de vier hoeken zilveren beelden, godsdienst, geloof, hoop en liefde voorstellende. Duizenden kaarsen en toortsen verlichtten den tempel.
Na den kerkelijken dienst en de absoute, die door den aartsbisschop van Parijs, kardinaal Richard, gegeven werd, nam de minister van Oorlog, generaal Zur Linden, het woord, om uit naam van de regeering en het leger een laatste vaarwel en een opperste hulde te brengen aan maarschalk Canrobert.
Hierna defileerden de troepen en werd de kist opgenomen om een laatste plaats te vinden in de doorluchtige gewelven, wier glorie wordt saamgevat in den roem van den grootsten van allen, die hier sluimeren: Napoleon.
François Certain Canrobert werd den 27en Juni 1809 te Saint-Céré in het departement Lot geboren, kwam op zeventienjarigen leeftijd op de krijgsschool van St. Cyr, was in 1832 luitenant en begon in 1835 zijn krijgsmansloopbaan in Algerië, waar de dappere Abdel-Kader zich met leeuwenmoed tegen de voortdringende Franschen verdedigde. Hier, in Algerië, waar zooveel doorluchtige veldoversten als Cavaignac, Lamoricière, Bugeaud, Vallée en anderen zich onvergankelijke lauweren verwierven, onderscheidde Canrobert zich bij iedere gelegenheid. Na de bestorming van Constantine werd hij ridder van het Legioen van Eer en reeds in 1842 was hij bataljonschef, en een jaar later officier van het Legioen van Eer. Zijn schitterendste wapenfeit uit dezen veldtocht was de bestorming van Zaatcha aan het hoofd van zijn zouaven in 1847, toen hij al kolonel was.
In 1850 keerde Canrobert als brigade-generaal naar Frankrijk terug, waar hij den president der Fransche republiek, Louis Napoleon, bij zijn staatsgreep behulpzaam was.
Bij het uitbreken van den Krimoorlog vertrouwde de keizer hem het bevel over de eerste divisie van het Orient-leger toe, en stelde hem bovendien dienstbrieven ter hand voor het opperbevel, indien dit ten gevolge van een verergering in den toen reeds ongunstigen gezondheidstoestand van maarschalk De Saint-Arnaud vacant mocht komen. Dit geschiedde inderdaad in 1854, maar vooraf had Canrobert een werkzaam aandeel genomen aan de slagen aan de Alma, van Balaclava en Inkerman. De inneming van het haast onneembare Sebastopol, door Todleben verdedigd, was het hoofddoel van dezen oorlog. Doch de Engelschen en vooral hun generaal, de oude lord Raglan, die nog bij Waterloo gestreden had, duldden slechts met tegenzin het opperbevel van een zoo jeugdig generaal, en om nu met doel van den tocht niet in gevaar te brengen, bracht Canrobert een zwaar offer en verzocht van zijn post ontheven te worden. Nadat de keizer zijn toestemming had gegeven, droeg Canrobert in 1855 het opperbevel over aan generaal Pélissier en nam verder als gewoon divisie-generaal aan de belegering van Sebastopol deel. Na het einde van den oorlog werd de dappere soldaat tot maarschalk en grootkruis van het Legioen van Eer verheven.
In den oorlog van 1859 tegen Oostenrijk onderscheidde Canrobert zich weer in de slagen van Magenta en Solferino, waar zijn wapenbroeder Mac-Mahon zijn lauweren met hem deelde.
Maar hiermee was het tijdperk der overwinningen afgesloten. In den oorlog tegen Duitschland zag hij zich onder de bevelen van maarschalk Bazaine geplaatst. Heldhaftig verdedigde hij zich te Gravelotte en Saint Privat tegen de overmacht van den vijand, maar, ook ten gevolge der onverschoonbare lauwheid van Bazaine, moest hij ten slotte de wijk nemen. Met Bazaine werd hij te Metz ingesloten, en bij de overgave dier vesting ging hij als krijgsgevangene naar Duitschland.
Na den oorlog kwam maarschalk Canrobert,