Uit de geschiedenis van het biljartspel.
Wie toch wel het biljartspel mag hebben uitgevonden! Vergeefsche vraag. Niemand kent den knappen mechanicus, ja, men is zelfs niet eens in staat, met zekerheid te zeggen, tot welk volk de uitvinder behoorde. Italianen, Engelschen en Franschen maken aanspraak op dien eeretitel, maar hun bewijzen zijn tot dusver niet afdoende geweest.
De geschiedvorscher, die in oude boeken en actenstukken wroet, komt het biljartspel in de zestiende eeuw tegen. Ten minste in een inventaris uit het jaar 1514 van de bezittingen der koningin van Navarre, Charlotte d'Albret, wordt een biljart vermeld, het oudste, dat op geschiedkundige gegevens berust.
Het denkbeeld van een biljart was dan ook oorspronkelijk geen groote nieuwigheid. Sedert overoude tijden toch werden door alle volken der aarde ballen bij het spel gebruikt. Kleine en groote kinderen vermaakten zich, door met de ballen over den grond te werpen; er waren een groot aantal spelen met ballen en hieruit ontwikkelde zich het biljartspel, doordat men den grond door een gladde tafel met banden verving.
In het begin veroorloofden alleen de voornaamsten zich deze weelde. Koningen en vorsten lieten voor hun hof biljarten vervaardigen en verdreven den tijd met het spel.
Van Karel IX vertelt men, dat hij tijdens den Bartholomeusnacht biljartte; en in Frankrijk kwam dit spel in groot aanzien, toen geneesheeren Lodewijk XIV deze lichaamsbeweging hadden aanbevolen. In de eerste tijden trof men de biljarten enkel in particuliere huizen aan, maar in het jaar 1610 werd voor het eerst in Frankrijk verlof verleend tot het houden van een openbaar biljart. Dit voorrecht werd aan de paumiers toegekend, die om dien tijd kaatsbanen hadden, waar de voorname wereld zich met het werpen van ballen vermaakte.
De biljarten der zeventiende eeuw waren grooter en massiever dan die van tegenwoordig. De tafels werden toen reeds met groen doek bespannen en de ballen uit ivoor gedraaid; maar de banden lieten nog veel te wenschen over, want men kende het gummi nog niet en moest zich met banden van metaal en kussens tevreden stellen. Ook aan de keu's ontbrak nog heel wat. Zij misten den leeren overtrek om de pomerans, en de spelers bedienden zich dikwijls van een stok in den vorm van een vork, dien zij op de biljarttafel zetten en als steun bij het stooten op ver van den band verwijderde ballen gebruikten.
Er waren natuurlijk bepaalde regels voor het spel, waarvan sommige nog bewaard zijn gebleven, doch de meeste voor ons thans onbegrijpelijk zijn.
Tegen het einde der zeventiende eeuw verbreidde zich het noble jeu de billard over de toenmaals beschaafde wereld; maar voor het openen van een biljartzaal was toch altijd nog een bijzondere concessie noodig.
Den 7en Aug. 1716 werd bijvoorbeeld in het keurvorstendom Saksen een rescriptum regium uitgevaardigd, waarin het oprichten van een biljart aan de volgende bepalingen gebonden werd. 1. Niemand mag dit beroep uitoefenen, wien niet in het bijzonder toestemming daartoe is verleend. 2. Degenen, die zich in zulke huizen bevinden, moeten door manspersonen bediend worden. 3. Alle overige spelen behalve het biljartspel zijn in dergelijke huizen verboden. 4. Niemand mag in deze huizen 's zomers na tienen en 's winters na negenen 's avonds op poene van 20 thaler boete geduld worden. 5. Hen die bij kooplieden in dienst zijn mag men niet laten spelen. 6. De som, waarvoor gespeeld wordt, moet in overeenstemming zijn met ieders stand. 7. Niemand mag op Zon- en feestdagen gedurende de H. Diensten in deze huizen worden aangetroffen.
Door deze bepalingen van overheidswege kon het biljartspel geen hooge vlucht nemen; en eerst na de Fransche revolutie, toen al dergelijke beperkingen wegvielen, geraakte het tot grooten bloei. Uit de groote steden kwam het in de kleine en spoedig zelfs in de dorpsherbergen in gebruik.
In den nieuweren tijd werden ook wezenlijke verbeteringen aangebracht. Zoo werd in 1827 in Frankrijk de leeren overtrek van de pomerans uitgedacht, en later het gummi tot het vervaardigen van veerkrachtige banden aangewend. Ook werd een theorie van het biljartspel opgesteld en kwam vooral het caramboleeren in zwang. Er stonden kunstenaars in het biljartspel op, die wedstrijden om het kampioenschap der wereld uitschreven. Herinneren wij slechts aan Vignaux, die in het jaar 1884 met den Amerikaan Slosson een partij van 4000 punten speelde. Van de toeschouwers werd in. het Café Mangin te Parijs een entrée van 75 frank geheven. Vignaux behaalde de overwinning en maakte bij deze partij een serie van 1531 punten. Geen wonder, dat deze wereldkampioen een biljart-academie oprichtte, een voorbeeld, dat door een anderen virtuoos, den Amerikaan Schaffer, spoedig werd nagevolgd.
Het biljartspel riep ook een literatuur in het leven. Uitvoerig wordt het beschreven in de Academie universelle des jeux, die in 1770 te Amsterdam verscheen In het jaar 1800 werd bij Sommer te Leipzig een Duitsch ‘Zak boek voor biljartspelers’ uitgegeven. Zelfs wiskun stenaars hielden er zich mee bezig en Coriollis scheef in 1815 zijn Théorie mathématique des effets du jeu de billard.
Het biljartspel heeft in onze dagen een economische beteekenis gekregen, daar de biljartfabricatie aan tal van handen werk verschaft. Ook de ministers van Financiër hebben er in het belang der schatkist de oogen op gevestigd, en de biljarten als artikelen van weelde belast. In Frankrijk bestaat de biljartbelasting sedert 1870. Van een openbaar biljart wordt te Parijs 60 frank betaald. Voor steden met meer dan 50.000 zielen bedraagt de belasting 30 frank; voor die met 10.000 tot 50.000 zielen 15 frank, en in kleine plaatsen 6 frank. Dat er in Frankrijk door deze belasting nogal een aardig duitje in de schatkist vloeit, kan hieruit blijken, dat de opbrengst voor dit jaar op 1.100.000 frank geraamd wordt.
Wie weet, of ook niet vandaag of morgen een Nederlandsch minister van Financiën, ‘gezien den desolaten toestand der schatkist,’ een wetsontwerp tot heffing van een biljartbelasting bij de Kamers aanhangig maakt!