Mijn mislukte sollicitatie.
door Eduard.
I.
Ik had nauwelijks goed en wel de onderwijzers-akte in mijn zak, toen een gedienstige geest mij schreef, dat er binnenkort een vacature zou komen in het naburige dorpje Vroomkort.
‘Dat is al heel casueel,’ zei mijn moeder, toen ik mijn ouders den bewusten epistel had voorgelezen, en mijn vader voegde er onmiddellijk bij: ‘Jongen, dat treft.’
Nu moet ik eerlijk bekennen, dat ik de eerste opmerking wél, de tweede evenwel minder beaamde. Vroomkort toch was een dorpje met circa vijfhonderd zielen, aan alle zijden door een barre hei van de buitenwereld gescheiden, en het vooruitzicht, daar misschien enkele jaren van mijn jong leven te moeten slijten, had voor mij nu juist niets bijzonder uitlokkends.
Ik had echter nog geen stem in het kapittel, en dus werd in een familieraad met eenparige stemmen besloten, dat ik, zoodra de aangekondigde vacature werkelijkheid werd, naar Vroomkort zou solliciteeren. Nolens volens moest ik mij bij deze uitspraak neerleggen.
Ik hoopte altijd nog, dat er middelerwijl iets beters zou openkomen, en aldus het mij toebedachte lot mij zou bespaard blijven. Maar alsof de droes er mee speelde, geen enkele betrekking deed zich op, zoodat ik mij ten slotte met het denkbeeld ging verzoenen, Vroomkort als eerste standplaats te moeten begroeten.
‘Je moet niet vergeten, dat je pas begint,’ merkte mijn vader heel wijsgeerig op, ‘en dat de goede betrekkingen zoo maar niet opgeschept liggen. Menigeen van jouw leeftijd zou zich van zulk een baantje vingers en duim aflikken.’
Moeder adviseerde in denzelfden geest en meende, dat ik al heel blij mocht zijn, als ik er kwam, vooral met het oog op de groote concurrentie.
Eindelijk was de vacature te Vroomkort een feit.
‘Jongenlief, er nu maar geen gras over laten groeien,’ zei mijn moeder, toen ze de oproeping in de krant las. ‘Als je je het eerst aan de leden van den raad presenteert, heb je altijd een schrapje voor, want, wie het eerst komt, het eerst maalt.’
Intusschen was alvast naar kruiwagens omgezien en naar personen, die wij in den arm konden nemen, om het welslagen van mijn