Asschepoester. -
Het sprookje van Asschepoester en het glazen muiltje is te algemeen bekend, dan dat het noodig zou zijn, het hier nog eens over te vertellen. Maar al verlangt de lezer van ons geen herhaling der oude historie, die hij reeds als kind aan moeders schoot heeft gehoord; met genoegen zal hij toch de twee fraaie voorstellingen in dit nummer beschouwen, welke hem het sprookje uit zijn kinderjaren weer te binnen brengen. Vooral het kleine volkje zullen deze twee mooie platen welkom zijn.
Op de eerste kunnen zij zien hoe de arme Asschepoester wordt toegesnauwd door haar hardvochtige stiefmoeder, die in schitterend toilet gereed staat om met haar twee andere dochters naar het feest aan het hof te vertrekken, terwijl Asschepoester alleen in de keuken moet achterblijven. De stiefmoeder zorgt wel, dat zij er zich niet hoeft te vervelen. Zij schrijft haar een taak voor, waaraan het goede kind den heelen avond de handen vol heeft. En deemoedig het hoofd buigend, zonder morren of tegenstribbelen, zonder zelfs een afgunstigen blik te slaan op haar bevoorrechte zusters, die het al te druk hebben met haar mooie kleeren om nog naar de arme verschoppeling om te zien, hoort zij de orders van de lastige matrone aan.
Het volgend tafereel, ofschoon van een anderen kunstenaar, en daardoor eenigszins van het vorige afwijkend in opvatting en stoffeering, sluit zich toch geheel daarbij aan.
Hier zien wij Asschepoester in haar keuken welgemoed bezig met de opgelegde taak, het afspinnen van de haar toevertrouwde hoeveel heid vlas. Terwijl zij daarmee in haar eentje bezig is en onwillekeurig denkt aan het schitterende hoffeest, waaraan haar zusters mogen deelnemen, terwijl zij eenzaam aan den keukenhaard zit, krijgt zij een bezoek van de tooverfee in de gedaante van de goede oude petemoei. De oude ziel hoort deelnemend haar klachten aan en staart meewarig voor zich op den grond als zon zij op een middel om de arme verstooteling uit haar ellende op te beuren. Maar straks zal zij raad weten te schaffen. Dan raakt zij met haar stokje, dat niets anders dan een tooverstaf is, de armoedige plunje van Asschepoester aan, die onmiddellijk in den schitterendsten feesttooi verandert, waarvan de glazen muiltjes, zoo al niet de bekroning, dan toch een belangrijk onderdeel vormen. Dan toovert zij uit een eenvoudige pompoen het prachtigste hofrijtuig te voorschijn en herschept een zestal hagedissen uit den tuin in even zooveel steigerende, zwierige schimmels om voor de koets te spannen. En eindelijk rijdt Asschepoester, als een beeldschoone prinses, naar het hof, onder de nadrukkelijke vermaning der goede tante, toch vooral te zorgen dat zij voor twaalven het bal verlaat, daar bij den noodlottigen klokslag de betoovering ophoudt en het rijke feestkleed weer in het armzalige Asschepoesterspakje verandert. Geen wonder dat het arme kind, in den bedwelmenden roes van het hofbal, waar zij door niemand minder dan den kroonprins ten dans wordt geleid, de aanmaning der goede tante vergeet, zoodat zij door den klokslag van twaalven wordt verrast. Maar eer de klok nog heeft uitgeslagen, kan zij toch net nog in de koets wippen, met achterlating evenwel van een harer glazen muiltjes, dat haar in de haast ontslipt.
Dat ongelukje wordt haar geluk; want het glazen muiltje, door den kroonprins, die niet begrijpt waar zijn lieve danseres opeens gebleven is, zorgvuldig opgevangen, wordt het mid del om de verdwenen gast terug te vinden, daar zij de eenige blijkt in het gansche land, aan wier voet het sierlijk schoeisel past.
Zoo wordt de vernederde Asschepoester voorgoed aan het hof verheven, waar zij de gelukkige gemalin wordt van den kroonprins, tot groote spijt van haar stiefmoeder en zusters, en krijgt het sprookje een bevredigende ontknooping, die daarbij de mooie moraal bevat dat geduldig gedragen leed ten slotte zijn belóoning en hardvochtige trots zijn beschaming vindt.