dien uitersten nood te hulp. Daar kwam namelijk een bootje de rivier afgedreven, aan een zilveren ketting door een zwaan getrokken, en in dat bootje lag een slapende jonge ridder in volle, schitterende wapenrusting. Deze geheimzinnige strijder kwam als door den hemel gezonden om de aangevochten vorstin tegen de aanmatiging van haar schoonbroeder te beschermen. Na een hevig gevecht overwon hij dezen en daarmee was het pleit ter gunste der hertogin beslecht.
De Zwaanridder, door de luide toejuichingen des volks voor zijn heldhaftige verdediging der verdrukte onschuld beloond, vergezelde de hertogin met haar dochter naar Kleef, haar gewone verblijfplaats. Weldra won hij het hart der jeugdige Beatrijs en met goedvinden der hertogin werd tot het huwelijk besloten. Maar alvorens de Zwaanridder zijn jonge bruid den trouwring aan den vinger stak, liet hij haar beloven dat zij nooit naar zijn naam of afkomst zou vragen.
Aanvankelijk hield zij zich trouw aan die belofte en de beide echtgenooten smaakten het zoetste geluk aan elkanders zijde. Doch ten laatste werd de vrouwelijke nieuwsgierigheid haar te sterk en kon zij den lust niet bedwingen, haar gemaal de noodlottige vraag naar zijn naam en afkomst te stellen. Onmiddellijk betrok zijn gelaat. ‘Nu is ons geluk voor altijd verwoest,’ zei hij. ‘Ik mag niet langer hier blijven; nog weinige uren, en ik zal verre van u zijn.’ De zwaan, die hij in Nijmegen met het bootje had weggezonden, keerde terug; hij stapte in het kleine vaartuig en verdween voor altijd uit de oogen zijner beminnende gade en kinderen.
Zij kwijnde weg op het kasteel van Kleef, de Zwanenburg, die nog heden ten dage de zwaan op den toren draagt ter gedachtenis aan de treurige geschiedenis. Tal van middeleeuwsche geslachten beroemden zich op hun afkomst van den geheimzinnigen Zwaanridder en voerden de zwaan in hun wapen, zooals de graven van Gelder, van Kleef, van Rheineck enz. Ook de krankzinnig gestorven koning Lodewijk van Beieren huldigde Lohengrin als zijn stamvader en wijdde dezen zijn nieuw gebouwd tooverslot Neuschwanstein.
Gelijk men weet, schiep hij er behagen in, op den vijver in de Blauwe Grot van het kasteel Linderhof, in de kleeding en wapenrusting van den Zwaanridder rond te drijven in een bootje, door een zwaan getrokken.
Waarschijnlijk speelden den ongelukkigen vorst de schitterende tafereelen uit Wagner's opera voor den geest; want hij dweepte, zooals bekend is, met den grooten toondichter, die door zijn koninklijke gunst en vrijgevigheid in staat gesteld was, de grootsche scheppingen van zijn talent te verwezenlijken.
De voorstelling, in Wagner's Lohengrin van de Zwaanriddersage gegeven, wijkt aanmerkelijk af van de lezing, die wij hierboven meedeelden als de algemeen gangbare in de Rijnstreek. Zooals van alle middeleeuwsche verhalen bestaan ook van de Zwaanriddersage tal van uiteenloopende lezingen, afwisselend naar gelang der verschillende streken, waar zij nog in de volksoverlevering voortleven, of der verschillende tijdperken, waarin zij door dichters of schrijvers werden bewerkt. In de verzameling Deutsche Sagen van de gebroeders Grimm vindt men al die verschillende lezingen meegedeeld.
Wagner heeft van zijn recht als scheppend kunstenaar gebruik gemaakt om uit dien rijken dichterlijken schat te kiezen wat hem goeddacht en dit te verwerken tot een eigen schepping. Bij hem komt het verloop der handeling in het kort op het volgende neer:
De schoone koningsdochter Elsa van Brabant wordt belaagd door den woesten graaf Friedrich van Telramund, die haar tegen haar wil tot vrouw begeert. Door haar afgewezen, zint hij op bloedige wraak en beschuldigt haar ten aanhooren van het heele volk van broedermoord.
Hij eischt een Godsgericht, dat zijn beschuldiging staven moet, en daar niemand van Elsa's mannen het voor haar tegen den geweldigen woesteling durft opnemen, schijnt haar lot beslist. Maar gelukkig komt thans Lohengrin, door de zwaan in het bootje aangevoerd, haar te hulp. Hij treedt voor haar tegen Friedrich van Telramund in het krijt en brengt hem een smadelijke nederlaag toe.
Uit dankbaarheid schenkt Elsa den ridderlijken kampioen haar hand, doch hij aanvaardt die slechts onder de voorwaarde, dat zij nimmer naar zijn naam of afkomst zal vragen. Telramund weet dit en bouwt daarop zijn plan om het geluk der jeugdige echtelieden te verstoren.
Hij zendt zijn gemalin, de sluwe Ortrud, naar Elsa, opdat deze zich listig bij haar moge indringen. Op het tafereel van den Duitschen schilder Pixis, in dit nummer weergegeven, zien wij de valsche Ortrud deemoedig aan de voeten geknield van de edele en zachtaardige Elsa. Op den achtergrond loert de wraakgierige Telramund om den hoek, ten einde den afloop der sluw overlegde poging gade te slaan. Niets vermoedend, neemt Elsa de vrouw, die daar op de knieën haar genade afsmeekt, in het kasteel op en voert haar gastvrij naar de Kemenate, de vrouwenvertrekken van den burcht.
Langs allerlei slinksche wegen weet de huichelachtige Ortrud haar argelooze gastvrouw ten slotte zoover te brengen dat zij den Zwaanridder. ondanks zijn dreigende waarschuwing, toch naar zijn naam en afkomst vraagt, met het noodlottig gevolg dat hij haar verlaten moet, en het geluk der jeugdige echtelingen verwoest is. Dat is het einde der schandelijke intrige, die aanvangt op het oogenblik, waarop de medelijdende Elsa de valsche Ortrud minzaam haar deur opent.