Iets over kortzichtigheid
Algemeen komt men tot het inzicht, dat de tegenwoordige inrichting der school eenzijdig werkt, en dat haar gebreken aankleven, die nadeelige gevolgen hebben voor de gezondheid der jeugd. De staat heeft zich met den bouw der schoollokalen ingelaten en zet er somtijds schoolpaleizen neer, die den armen leerling zich doen schamen over het nederig huis zijner ouders; maar ondanks alle sommen gelds, die voor het onderwijs worden opgeofferd, ondanks alle verbeteringen, die worden aangebracht, is er toch één gebrek, dat meer toe- dan afneemt, namelijk de kortzichtigheid der leerlingen.
Kortzichtige of bijziende menschen zijn er te allen tijde geweest; maar het aantal gebrilde jongelui is in de laatste jaren ontzettend toegenomen. Dat ligt er niet aan, dat de brillen goedkooper geworden, maar dat de oogen van het jonger geslacht verzwakt zijn.
De dokters onderscheiden tweeërlei soort van kortzichtigheid: de eene is meestal verbonden met inwendige oogziekten, zooals ontsteking van het netvlies en dergelijke; deze soort is dikwijls erfelijk. De tweede is het gevolg van overmatigen arbeid, waarbij het oog op te korten afstand zijn werking verricht. Gewoonlijk beperkt zich deze soort van kortzichtigheid tot de lagere of middelste graden, maar kan ook, onder zekere omstandigheden, in den eerstgenoemden, hoogsten graad overgaan.
Uit de talrijke onderzoekingen van geneesheeren blijkt zonneklaar, dat de kinderen meestal tijdens de schooljaren kortzichtig worden; ook is berekend, dat het aantal kortzichtige leerlingen in de lagere klassen geringer is dan in de hoogere en dat het van klas tot klas stijgt. De Duitsche professor Schmidt-Kimpler, die op last van den Pruisischen minister van Eeredienst de oogen der scholieren aan een aantal gymnasiums heeft onderzocht, verkreeg daarbij merkwaardige gegevens. Hij onderzocht de oogen van 702 knapen en deed het drie jaren later opnieuw. Nu verdeelde hij de jongens, naar den maatstaf hunner vorderingen in drie klassen: vlijtigen, tragen en allertraagsten, en kwam tot de slotsom, dat de vlijtigen doorgaans meer aan kortzichtigheid lijden dan de tragen, terwijl de ergste luilakken aan hun oogen weinig of niets bederven.
Nu valt het behoedmiddel der luiheid noch in den smaak der ouders, noch in dat des onderwijzers; er moeten dus andere maatregelen worden genomen om het kwaad te bestrijden.
De wetenschap heeft uitgemaakt, dat het tegenwoordige schoolwezen inderdaad kortzichtigen vormt; verder, dat de kortzichtigheid erfelijk is, waarom met het oog op de toekomst met recht de eisch mag worden gesteld, dat het euvel verholpen worde, zelfs al moest de uitgebreidheid van het onderwijs er onder lijden. Het zou ten minste dwaas zijn de jeugd ten koste der gezondheid een hoogeren graad van ontwikkeling op te dringen en met de geleerdheid, die tegenwoordig zoo veelvuldig te koop is, 's menschen oogen te bederven. Een kleine beperking van leervakken zou voor jeugdige oogen - misschien nog meer voor jeugdige hersens - zeer aan te bevelen zijn. Maar niet alleen in de school, ook thuis moet er gewaakt worden, dat de kinderen hun oogen niet bederven. Thuis is dit de taak der ouders; maar hoe zullen zij het aanleggen?
Vooreerst moet er gezorgd worden voor goed licht, zoowel overdag als 's avonds bij de lamp. Lichtmetingen kunnen echter niet door iedereen worden uitgevoerd, maar om te weten of een vertrek, waar kinderen zitten te werken, voldoende verlicht is, heeft men toch een gemakkelijk middel: iemand met goede oogen behoeft namelijk slechts een krant of iets dergelijks te nemen met kleinen druk en als het lezen daarvan op ongeveer dertig centimeter afstand van het oog niet hinderlijk is, kan men overtuigd zijn dat de verlichting niets te wenschen overlaat. Hierbij moet men echter niet uit het oog verliezen, dat plaatsen, die bij zonnig weer voldoende zijn verlicht, bij donkere dagen somtijds niet aan de gestelde eischen voldoen. Vooral tegen den avond, in het licht-en-donker, moet alle arbeid met de oogen ophouden: in 't bijzonder geldt dit voor kinderen, die na de schooluren voor eigen liefhebberij nog lezen willen. Hierbij spannen zij zich dikwijls nog meer in dan op school en die geestesinspanning heeft onvermijdelijk bloedaandrang naar de hersenen ten gevolge. Als men dan toch lezen