De uitvaart van president Carnot in de Notre-Dame.
- De begrafenis van den heer Carnot heeft plaats gehad met een luister, die aantoont, hoe in het republikeinsche Frankrijk nog altijd de gewoonten en de praal van het koningschap zijn in zwang gebleven. Het schitterendste moment van deze begrafenis was ongetwijfeld de plechtige uitvaart in de oude hoofdkerk der Fransche hoofdstad, de indrukwekkende Notre-Dame.
De geheele week na den moord was de bevolking van Parijs in staat gesteld, in de chapelle ardente een laatsten blik te werpen op het stoffelijk overschot van den president, en honderdduizenden hadden hiervan gebruik gemaakt. Zaterdagavond werd de doodkist overgebracht naar de katafalk, die in de met zwart behangen cour d'honneur, aan den voet van het breede perron, was opgericht. Deze katafalk bestond uit een sacophaag van antieken vorm, onder een hemel, gedragen door vier Corinthische zuilen, geflankeerd door zilveren engelen met uitgespreide vleugelen. Aan de voorzijde de eerste letter van den naam des overledenen, door groene palmen omgeven; aan de rechter- en linkerzijde wisselde de C. af met schilden, waarop de initialen R.F. (République Française). Aan de hoeken zilveren lampadaires, pluimen van groen en tropeeën van vlaggen.
Zondagmorgen, den dag der begrafenis, werd de doodkist, bedekt met zwart fluweel, met zilveren sterren bezaaid, en waarover de nationale driekleur, op den lijkwagen geplaatst.
Bij het verlaten van het Elysée werd de lijkwagen omringd door leerlingen der Polytechnische school, met den degen in de vuist, en gevolgd door officieren, die Carnot's ridderorden op kussens droegen. Deze monumentale lijkwagen, rijk gedrapeerd, aan de hoeken met zilveren beelden versierd en door zes met rouwkleeden omhangen paarden getrokken, heeft ook bij de begrafenis van president Thiers en van maarschalk Mac-Mahon gediend.
Indrukwekkend was de stoet, zooals hij naar de Notre-Dame optrok. Hij werd geopend door een escadron van de republikeinsche garde; daarop volgde de militaire gouverneur van Parijs, generaal Saussier, en zijn staf. Vóor den lijkwagen kwamen nu nog de troepen, de wagens met kransen, de muziek der republikeinsche garde, een peloton van de Polytechnische School en de kransen, door den nieuwen president der republiek en door vreemde souvereinen aangeboden. Onmiddellijk op den lijkwagen volgden het militaire en civiele huis van den heer Carnot, de familie van den overledene, president Périer, de voorzitters van Senaat en Kamer, de gezanten en ministers, de kardinalen en legerhoofden, de buitengewone afgezanten, de Senaat en de Kamer van afgevaardigden. Hierna kwamen nog tallooze vereenigingen en deputaties, te veel om op te noemen.
De prachtige versiering der Notre Dame verhoogde nog den glans der godsdienstige plechtigheden. Van den grond tot de galerijen was de heele kerk van binnen behangen met zware zwarte tapijten, met zilverdraad doorweven en met hermelijn afgezet. Aan de pilaren waren vlaggentropeeën en schilden aangebracht. De katafalk, in het midden van het transept opgericht, verhief zich tot een hoogte van omtrent twaalf meter; ze droeg een sarcophaag, rustend op vier schraagbeelden en werd overhuifd door een ontzaglijk baldakijn, tusschen de vier groote pilaren gespannen. Boven het koor straalde een wit kruis, waarboven de letter C. De kaarsen op het hoogaltaar schitterden als sterren in de verte, terwijl te midden van het sombere middelschip, door tallooze kandelabers verlicht, de groene vlam der fakkels een plechtigen weerschijn gaf.
Onze prachtige gravure stelt dit gedeelte van de kathedraal voor tegen het einde der plechtigheid, op het oogenblik dat kardinaal Richard, die, omringd van alle aanwezige prelaten, de absoute gegeven heeft, de doodkist bewierookt. Hierna defileerden alle aanwezigen voor de katafalk en besproeiden ze met wijwater.
Na deze plechtigheid verliet, zooals men weet, de stoet de Notre-Dame, om zich naar het Pantheon te begeven, waar voor president Carnot de laatste rustplaats was bereid.