vierstemmige en een vijfstemmige mis. De H. Vader nam, als een nieuw blijk van waardeering, den toondichter op onder de zangers der pauselijke of Sixtijnsche kapel. De wetten van dat hooge zangerscollege vereischten anders dat daarin niemand mocht opgenomen worden dan na aflegging van een streng examen, alsmede, dat de leden clerici en dus ongehuwd moesten zijn. Pierluigi nu had een eenvoudige burgerdochter uit Palestrina gehuwd en kon dus feitelijk niet voor het lidmaatschap der Sixtijnsche kapel in aanmerking komen, doch de Paus verleende hem dispensatie van de genoemde eischen. Toen evenwel een jaar later de uiterst nauwgezette Paulus IV den pauselijken stoel besteeg, gedoogde deze dergelijke afwijking niet meer en Pierluigi werd met nog twee gehuwde zangers uit de kapel ontslagen, echter met behoud van een pensioen. Dat was een zware slag voor den fijngevoeligen man, die, door de teleurstelling op het ziekbed geworpen, daarenboven in ernstige moeilijkheden raakte, wijl hem met dit ontslag het voornaamste middel van bestaan ontviel. Hoe moest hij voortaan in het onderhoud van zijn vrouw en drie jeugdige zoontjes voorzien? Het kapittel der basiliek van St. Jan van Lateranen redde hem gelukkig uit die moeielijkheid, door hem, nog voor zijn volledig herstel, het kapelmeesterschap van deze basiliek aan te bieden.
Het werd hem vergund die nieuwe betrekking te aanvaarden en tevens zijn pensioen als voormalig pauselijk zanger te behouden.
Vijf jaren laterde verwisselde hij het kapelmeesterschap van St. Jan met dat der basiliek van Maria Maggiore, hetwelk hij tien jaren lang met het grootste succes waarnam. Het zijn de jaren zijner hoogste kunstontwikkeling, het tijdperk der rijkste vruchtbaarheid van zijn bewonderenswaardig talent. Gedurende dat tijdperk valt het veelbesproken en veel betwiste feit, waardoor Pierluigi zich den eernaam van redder der meerstemmige kerkmuziek zou hebben verworven. Het concilie van Trente, zoo wordt er verhaald, had zich ernstig den kerkzang aangetrokken, welke in die dagen gevaar liep, geheel te verbasteren. De componisten, sinds lang van den strengen eenvoud der aloude Gregoriaansche muziek afgeweken, wedijverden in onwaardige buitensporigheden, waarbij de eerbied, aan den gewijden tekst verschuldigd, geheel uit het oog verloren werd. Soms lieten zij het aan de zangers over, de lettergrepen van den tekst naar willekeur over de noten te verdeelen. Een andermaal zong men geheel verschillende teksten door elkaar, of nam de zangwijzen van ongewijde, wereldsche liederen tot grondslag voor de meerstemmige bewerking van een mis. Om aan al die misbruiken een einde te maken, zou nu het concilie op het punt gestaan hebben, den meerstemmigen zang in de kerken eenvoudig te verbieden, toen er besloten werd een commissie van kardinalen te benoemen, die de aangelegenheid eerst nog eens ernstig zou onderzoeken. Deze commissie droeg Pierluigi op, een meerstemmige mis te componeeren, die als proef zou dienen of de meerstemmige zang al dan niet met de waardigheid van het heiligdom vereenigbaar kon geacht worden. In plaats van een, componeerde nu de meester drie missen, die alle de hoogste bewondering afdwongen en waarvan vooral ééne, onder den naam van missa Papae Marcelli bekend, als een onovertroffen meesterstuk werd geroemd. Zoodoende won Palestrina schitterend het pleit voor de meerstemmige kerkmuziek, wier groote beteekenis
tot opluistering der liturgische plechtigheden thans ook door de strengsten onder de bevoegde beoordeelaars werd erkend.
Deze voorstelling, ontleend aan het werk van Baini, Memorie historico-critiche della Vila e delle Opere di G.P. da Palestrina, is door de jongste onderzoekingen van den geschiedvorscher Haberl geheel omvergeworpen. Maar mogen ook al de feiten zich niet juist zoo hebben toegedragen, als hierboven in het kort is samengevat, het staat toch vast dat Palestrina in meer algemeenen zin wel degelijk als redder der meerstemmige kerkmuziek mag worden beschouwd. Hij heeft ze, op het oogenblik dat ze in ergerlijke afdwalingen dreigde te vervallen, weer tot den eenvoud, den heiligen ernst, de verheven waardigheid, die aan het heiligdom voegt, teruggebracht. Hij heeft daarbij door een reeks van meesterwerken op elk gebied der kerkelijke toonkunst voor alle volgende tijden de modellen geleverd, waa[r]naar de latere componisten zich veilig kunnen richten. Want hoezeer zij ook, naar gelang van ieders persoonlijk karakter en den invloed van landaard of tijdperk, in opvatting en uitdrukking van den meester mogen verschillen, toch zullen zij allen, op strafte van beneden hun taak te blijven, noodzakelijk den geest en het beginsel met hem gemeen moeten hebben, omdat die geest en dat beginsel de eenig zuivere zijn.
Palestrina toch ging van het princiep uit dat de gewijde tekst, waarvoor hij de melodie schreef, hoofdzaak moest blijven en de melodie enkel mocht dienen om de verheven liturgische woorden tot krachtiger, schooner en treffender uitdrukking te brengen, zoodat de kerkzang zich geheel aansloot bij den eeredienst en als samensmolt met het streng ritueele Gregoriaansch. Door dat beginsel zoo duidelijk uit te spreken en vast te stellen is hij onbetwist ook de meester en wegbereider geweest der latere profane muziek, welke vooral de zuiverst en fijnst mogelijke muzikale uitdrukking nastreefde. Zonder hem had de muziekwereld misschien nooit de schitterende ontwikkeling aanschouwd, waarop zij later in toondichters als Beethoven, Mozart of Bach roemen mocht.
Vandaar dat niet alleen de beoefenaars der kerkelijke toonkunst Palestrina als hun meester huldigen, maar dat ook de ongewijde muziek hem met geestdrift als den koning in het rijk der tonen viert.
‘Er is misschien op geen enkel kunstgebied een grootheid aan te wijzen,’ zegt pastoor Lans, ‘welke zoo eensgezind door vriend en vijand, katholiek en niet katholiek, wordt erkend en gewaardeerd als Palestrina; overal ter wereld waar kunstenaars wonen, hetzij geloovigen of ongeloovigen, daar hoort gij hen in één machtig koor, met volle tonen aangeheven en voortgezet, aan Palestrina den breeden lofzang toe zingen van eerbiedige hulde en geestdriftvolle bewondering.’
Maar de grootste verplichting van dankbaarheid heeft toch jegens hem de christelijke toonkunst, aan wier veredeling en volmaking heel zijn werkzaam en vruchtbaar leven was gewijd. ‘Zeker,’ zeide de eerw. heer J.A.S. van Schaick in het feestnummer van het St.-Gregorius-blad. ‘zeker, ook andere toonkunste naren hebben aan het heerlijk kunstwerk der katholieke Liturgie gearbeid; maar geen met zulk eene algeheele toewijding, geen met zulk eene innige piëteit, geen met zulk eene alzijdige geschiktheid voor de te verrichten taak, als Palestrina. Als toonkunstenaar, zonder meer, moge hij een vorst zijn onder zijne broederen; als kerkelijk toonkunstenaar is hij meer nog, is hij eenvoudig onvergelijkelijk. Want, waar anderen misschien even diep waren doorgedrongen in de geheimen der toonkunst, daar was hij inniger vertrouwd met de verborgenheden der Liturgie. En waar anderen hem wellicht evenaarden in kennis van den katholieken eeredienst, daar overtrof hij hen in muzikale bedrevenheid. En indien er geweest zijn, die zoowel in kunstvaardigheid als in kerkdijken zin met hem kunnen wedijveren, dan laat hij ook dezen verre achter zich, als een koning onder de genieën, door zijn wonderbare vruchtbaarheid.’
Om zich van die ongeëvenaarde vruchtbaarheid eenig denkbeeld te maken, hoeft men slechts in overweging te nemen, dat de volledige, door Dr. Haberl bezorgde uitgave van Palestrina's werken, uit niet minder dan 32 groot folio deelen bestaat, en behalve 93 Missen (waaronder 39 vier-, 28 vijf-, 21 zes- en 5 achtstemmige), meer dan 300 motetten voor vier tot acht stemmen, 100 zoogenaamde madrigalen of liederen en nog een gelijk aantal Hymnen, Litanieën en Lamentaties bevat.
Het gaat niet aan, de onberekenbare kunstwaarde van dezen ontzaglijken arbeid, ook maar bij benadering te schatten. De grootste kunstrechters, de beroemdste meesters, zoo van vroegeren als lateren tijd, weten geen woorden te vinden om hun bewondering uit te drukken en het nageslacht stemt eenparig in met de hulde, Palestrina bij zijn leven en na zijn dood gebracht als Musicae Princeps, den koning der toonkunst.