De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen schaapje in wolfsklauwen.
| |
[pagina 408]
| |
voor hun kind opeens zulke schitterende voor uitzichten opende. ‘Nu, als je met mij mee zou willen gaan, geloof ik wel dat je toekomst verzekerd zou wezen,’ zei ze, met grooten ernst haar kopje leegdrinkend. ‘Woont u in Munchen?’ vroeg de vader, zijn pijp naar het ander eind van zijn mond schuivend. ‘Neen, ik woon een eindje verder, in Keulen heelemaal, maar ik heb familie in Munchen.’ ‘O en dan zou u denken, dat daar voor onze Liesel een goede plaats was?’ vroeg de vrouw. ‘Dat zou ook kunnen gebeuren. Maar ik dacht eigenlijk ze bij mij te houden.’ ‘Heelemaal naar Keulen! dan zien wij ze nooit terug!’ De vriendelijke dame lachte hartelijk om dien uitroep van ongeveinsden schrik.
dat lust ik niet, naar de schilderij van Bosch.
‘Men kan wel zien dat u niet gewoon is te reizen. Naar Keulen, noemt u dat ver? Maar dat is in den tegenwoordigen tijd een stapje. Dat ziet u aan mij; ik woon er al een jaar of zes, maar elken zomer kom ik in Munchen mijn familie opzoeken. En zoo zou het met Liesel ook gaan... Afstanden tellen tegenwoordig niet meer; dat was wel het geval in den ouden tijd, toen er nog geen spoorwegen waren en het reizen handen met geld kostte; maar met de gemakkelijke middelen van vervoer van onzen tijd komt het er niet op aan, waar men is; het is maar zaak, dat men het goed heeft en flink geld verdient... Om u de waarheid te zeggen, ben ik ook niet van plan in Keulen te blijven. Mijn man denkt er aan, zich in Holland, in Amsterdam te vestigen, waar op 't oogenblik uit stekende zaken te doen zijn. Juist met het oog daarop meende ik Liesel een mooi vooruitzicht te kunnen openen.’ De beide eenvoudige luitjes zaten evenals hun dochter letterlijk verslagen van verbazing op het vernemen dier vérstrekkende plannen, waarin hun Liesel al een rol werd toebedeeld. En vooral de vader keek de bezoekster van onder zijn borstelige wenkbrauwen wantrouwig aan: herhaaldelijk verschoof hij de pijp van den eenen naar den anderen mondhoek, - een bewijs dat hij zich minder op zijn gemak begon te voelen. Maar de dame praatte zoo gemoedelijk en luchthartig door alsof het de eenvoudigste zaak van de wereld gold. Met een radheid van tong, die haar hoorders half verbijsterde, zette zij hun uiteen waar het om te doen was. In het steinreiche Holland, vertelde zij, was tegenwoordig buitengewone vraag naar Beiersch bier; maar de slimme Hollanders vertrouwden het zaakje niet, als het brouwsel hun niet door echte Beieren werd voortgezet. Daarom werd in zoo'n Biergeschäft noodzakelijk een echt Beiersch personeel gevorderd. Maar dan was het ook een ware goudmijn; want die rijke Hollanders waren fürstlich royaal, ze zagen minder op een gulden dan een Duitsche op een mark. De meisjes, die in zulke inrichtingen dienden, konden binnen weinige jaren een spaarpot maken, zooals zij anders levenslang niet bij mekaar hadden gekregen; want al wat ze verdienden konden ze ter zij leggen. Uitgaven hadden ze niet; want eten en drinken genoten ze van de Wirthin en aan kleeren hoefden ze ook niet veel te spendeeren, omdat ze haar gewone landelijke dracht behielden. De meesten keerden dan ook, na verloop van eenige jaren, met een welgevulden buidel naar huis terug; anderen kwamen tot een rijk huwelijk, en het zou volstrekt niet te verwonderen zijn, als Liesel eenmaal zoo'n buitenkansje trof. Kortom de bezoekster schilderde alles in zulke schitterende kleuren af, dat de goede menschen er letterlijk van verbluft zaten. Het scheen dat hun Liesel een lot uit de loterij ten deel viel in dat prachtige aanbod, haar zoo onverwachts gedaan door die goede dame, die als een engel uit den hemel kwam gevallen om haar gelukkig te maken. Toch aarzelden zij natuurlijk bij de gedachte aan de droevige scheiding en Liesel niet het minst voelde zich bang om het hart worden, bij het denkbeeld, zoo ver van huis te gaan. De dame oefende van haar kant niet de minste pressie. ‘Je moet het zelf weten, lief kind,’ zei ze met de onbaatzuchtigste belangstelling, ‘ik heb er persoonlijk natuurlijk geen belang bij. Er zijn meisjes genoeg, die dadelijk zouden toehappen; maar Liesel bevalt me en ik zou haar graag het fortuintje gunnen. Het reisgeld en de stadsche kleeren, die ze voor de reis noodig heeft, neem ik voor mijn rekening; dat geeft ze mij later wel terug, als ze goed in de verdienste is; en mocht het haar bij mij niet bevallen, dan kan ze altijd onmiddellijk naar huis terug. Komaan, Liesel, je moet er maar eens over denken; dan kom ik morgen wel eens hooren, wat je er van zegt.’ Den volgenden dag kwam zij, vergezeld van een dienstbode uit het logement, die een groot pak voor haar droeg. Het was een stel kleeren, dat Liesel maar eens moest aanpassen; een nette japon, een fraai grijs reismanteltje en een allerliefst hoedje met een voile. Het stond Liesel keurig en de ouders wisten niet wat ze zagen, toen ze hun dochter in eens herschapen zagen in een stadsche dame. Liesel's oogen schitterden van opgetogenheid. Hoe konden de ouders zich tegen het geluk van hun kind verzetten? Tijd tot lang beraad was er niet meer; want de dame moest noodzakelijk de terugreis aanvaarden, en lieten zij haar aanbod schieten, wie weet of er ooit in Liesel's leven zich iets dergelijks zou voordoen! Na veel over en weer praten werd er besloten dat het meisje den volgenden dag haar nieuwe meesteres zou vergezellen eerst naar Keulen, en vervolgens naar het schatrijke Holland.
(Slot volgt.) |
|