bodem van den Oceaan het gouden vlies hopen te veroveren, hebben daartoe een heel bijzondere uitrusting noodig. De hoofdbeschutting van den duiker heeft veel overeenkomst met den ouden helm der ridders vóór het beweegbaar vizier was uitgevonden. Het is een koperen helm, die het heele hoofd van den duiker omsluit en op de hoogte der oogen een ronde opening heeft. Het traliewerk echter dat het gezicht van den middeleeuwschen ridder beschermde, is hier door een glazen plaat vervangen. Het sierlijke helmteeken, dat bij de steekspelen schitterde, is eveneens verdwenen of liever vervangen door een buigzame buis van dertig à veertig meter lengte.
Door deze buis wordt den duiker de lucht toegevoerd, die hij inademt. Een koperen halskraag, waarop de helm is vastgeschroefd; ijzeren schoenen, die elk zeven kilo wegen, een leeren gordel, een buis en broek van zeildoek voltooien de uitrusting van den onderzoeker, die onder de golven zijn geluk gaat beproeven. Als het weer koud is, wordt bovendien een dikke flanellen onderkleeding gebiedend gevorderd.
Evenals een ridder nooit ten strijde trok dan vergezeld van zijn trouwen schildknaap, zoo mag een duiker nooit scheiden van zijn gewonen medehelper en zijn leven aan de handen van een onbekende toevertrouwen. Een man, die met de wereld der levenden niet anders meer in betrekking staat dan door een luchtbuis en een reddingkoord, hangt van de minste onvoorzichtigheid af. Als de kameraad, die belast is met over hem te waken, niet met de uiterste zorg de pomp laat werken, die den duiker, door de buis, aan zijn helm bevestigd, de noodige lucht voor zijn ademhaling toevoert, of de seinen, die hij door het reddingtouw krijgt, verkeerd begrijpt, kan een halve minuut van aarzeling doodelijke gevolgen hebben.
Ongelukkig bekommeren de duikers, door een lange gemeenzaamheid met het gevaar onvoorzichtig geworden, zich niet bijzonder om de keuze van hun helpers.
Zoo is het den duiker Gustave Kobbé, die zijn avonturen in Scribner's Magazine verteld heeft, overkomen, dat hij tot zijn medehelper op goed geluk een Zweedschen matroos van het naastbijzijnde schip koos. Die geïmproviseerde duikershelper verstond geen woord Engelsch en men moest hem met teekenen duidelijk maken wat hij te doen had.
De taak, die zoo'n helper te vervullen heeft, is overigens niet moeilijk; zij vereischt alleen onafgebroken oplettendheid. De duikers hebben namelijk de uitvinding der electrische kabels niet afgewacht om de kunst te ontdekken, door een waterlaag van twintig tot veertig meters diepte heen met elkaar van gedachten te wisselen. Het stelsel van seinen, dat zij daartoe hebben uitgedacht, is heel eenvoudig, en heeft het voordeel, door menschen van allerlei landaard gemakkelijk begrepen te worden.
Het reddingkoord vervangt den telegraafdraad. Een ruk, daaraan door den duiker gegeven, wil zeggen: ‘ik ben te laag afgedaald;’ twee rukken: ‘ik moet nog lager afdalen;’ drie rukken: ‘ik ben in doodsgevaar;’ zes rukken: ‘een hamer,’ zeven: ‘een bijl,’ acht: ‘een tang,’ negen: ‘een kabel.’
Maar eenmaal in zijn leven heeft de bovengenoemde duiker Kobbé het noodsein gegeven. Het ontbrak hem aan lucht en hij zou den verstikkingsdood sterven. Daar hij zich maar twintig meters onder de oppervlakte bevond, kon hij binnen een minuut opgehaald en zoodoende gered worden. Was hij dertig of veertig meters onder water geweest, dan zou het ophalen een halve minuut langer geduurd hebben en hij reddeloos verloren zijn geweest. In dergelijke gevallen hangt het leven van een mensch van enkele seconden af.
Toen de duiker tot het leven was teruggeroepen, was hij benieuwd te weten wat de oorzaak was van het ongeval, dat hem bijna het leven gekost had. Het bleek dat kinderen de aardigheid hadden gehad, balletjes papier in de luchtbuis te stoppen. Na eenige oogenblikken was de buis verstopt en het had dus maar weinig gescheeld, of door een kwajongensstreek was hier de dood van een man veroorzaakt.
Op een keer werkte een der confraters van den heer Kobbé onder het water in de haven van New-York, toen de glazen plaat, die de opening van zijn helm sloot, plotseling losging. De ongelukkige had juist nog de kracht om het noodsein te geven. Om hem tot het leven terug te roepen, moest men zijn toevlucht nemen tot de middelen, die gewoonlijk worden gebezigd om drenkelingen bij te helpen. Toch was hij niet meer dan vijftien meters onder water, toen zijn helm lek raakte.
Negen van de tien keeren komt een duiker, die aan het touw de drie onheilspellende rukken gegeven heeft, niet levend meer boven. Toch gebeurt het ook wel dat een dergelijke waarschuwing niet tot zulk een verschrikkelijke ontknooping leidt. Een confrater van Kobbé, die een schip doorzocht, dat al voor maanden door de golven verzwolgen was, gaf eens het noodzein en werd behouden opgehaald. Hij was volkomen ongedeerd, doch kon maar niet bekomen van den schrik, dien hij had uitgestaan. Hij had namelijk een spook met groote passen op hem zien afkomen en was maar ternauwernood aan den greep van het geheimzinnige monster ontkomen.
Kobbé had de aardigheid, het onderzeesche spook, dat zijn kameraad zulk een geweldigen schrik had ingeboezemd, eens van nabij te gaan bekijken. Op zijn beurt daalde hij in den romp van het schip af en zag ook het spook met groote passen op zich afkomen. Maar hij deinsde niet terug en bemerkte weldra dat hij voor zijn eigen beeld stond, door een spiegel weerkaatst.
Het is den heer Kobbé dikwijls voorgekomen, dat hij op den bodem der zee met heel wat geduchter vijanden te doen kreeg. Op een keer zag hij twee onheilspellende lichtjes glinsteren, waarvan hij alleen door de glazen plaat van zijn helm gescheiden was: het waren de beide oogen van een haai. Het ondier achtte het niet geraden, een vechtpartij te beginnen; het keerde zich schielijk om en vergenoegde zich met den duiker een heftigen slag met zijn staart te geven. De man verloor het evenwicht en werd op vijf meters afstand weggeslingerd, maar hij voelde geen pijn. Het water breekt de slagen en maakt dat men van een val geen hinder heeft.
Over het algemeen vallen de roofvisschen de duikers niet aan. Veeleer zijn ze geneigd hen als zeemonsters van een bijzonder soort te beschouwen. Een haai, die zonder het minste gemoedsbezwaar een in zee gevallen man zou verslinden, aarzelt voor den koperen helm, met de glazen plaat en de luchtbuis voorzien. Misschien ook boezemt het schril gefluit van de lucht, die door de klep aan den top van den helm ontsnapt, dien grooten visschen eenig wantrouwen in: in elk geval is het lang niet zoo gevaarlijk ze op den bodem der zee te ontmoeten als wel aan de oppervlakte.
Bij het doorzoeken van een gezonken schip zijn de gevaren, die zich het minst laten aanzien, dikwijls het meest geducht. Een duiker van ondervinding geeft weinig om spoken of zeemonsters. Maar toch is onze vriend Kobbé niets gesteld op de ontmoeting van lijken. Op een keer dat hij het kolenmagazijn zocht van de sleepboot Bronx, die in de East-River gezonken was, stond hij op eens tegenover den machinist, die nog altijd op zijn stoel zat voor den ketel in dezelfde houding, waarin hij door den dood was verrast.
Men begrijpt dat een dergelijk schouwspel wel geschikt is om indruk te maken op menschen, die er nooit zeker van zijn, weer levend de oppervlakte te bereiken. Daarom is dan ook hun eerste werk bij de pogingen om de lading van een gezonken vaartuig te redden, de lijken der bemanning op te zoeken ten einde in het vervolg niet meer blootgesteld te zijn aan die akelige verrassingen, waardoor zij in eens van hun stuk kunnen gebracht worden. De schrik toch zou hen onvoorzichtigheden kunnen doen begaan, die doodelijk voor hen konden worden.
Ongelukkig de duiker, die zich bij zijn onderzoekingen niet aan een vaste richting weet te houden en, na bijvoorbeeld een deel van het gezonken schip bezocht te hebben, de onvoorzichtigheid begaat, langs een anderen weg terug te keeren dan hij gekomen is. Het reddingtouw of de luchtbuis wikkelen zich om een mast of raken in het touwwerk verward en de man, die alzoo van de buitenwereld is afgesneden, is onherroepelijk veroordeeld in de diepte te sterven.
Wel kan de duiker in zoo'n geval het reddingtouw doorsnijden, in de hoop dat degenen die belast zijn met over hem te waken, hem een ander zullen toewerpen; maar het is ook geen zeldzaamheid dat hij in de verwarring van zulke oogenblikken bij vergissing de luchtbuis afsnijdt en dan is alle kans op redding verloren.
Die gevaarlijke ondernemingen worden dikwijls grof betaald. In 1878 leed de Thomas Russell schipbreuk op de zuidwestkust van Afrika en de heer Kobbé belastte zich met de taak, de honderdduizend gulden aan platina terug te vinden, die daarmee naar den kelder waren gegaan. De onverschrokken duiker vertrok uit New York met een zijner kameraden. Na verloop van een maand waren drie mannen bij dat werk bezweken, maar de kostbare metalen staven waren toch op den Oceaan heroverd. Het hoofd dezer waaghalzige expeditie genoot voor zijn deel een belooning van tien duizend gulden.
Een andere Amerikaansche duiker, Sydney Cook met name, heeft eveneens het buitenkansje gehad een som van honderdduizend gulden terug te vinden, die geborgen was in de brandkast van het Engelsche schip Golden Gate, in een storm op de kusten der Stille Zee gezonken. De maatschappij, die zich te Londen gevormd had om het wrak van dit schip te redden, had zich volkomen nutteloos de zwaarste offers getroost.
Eenige speculanten te New-York namen het werk voor hun rekening weer op, tegen een spotprijs, en dank aan de medewerking van Sydney Cook bracht de onderneming onverhoopte voordeelen op.
Het spreekt vanzelf dat dit altijd wisselvallig spel niet immer zoo schitterend uitvalt. De coöperatieve duikermaatschappij, die zich gevormd had om de lading der Isaac Newton, in de buurt van Fort Lee gezonken, weer boven te brengen, heeft na een maand werkens den heer Kobbé, die de onderneming leidde, maar zeven en een halven gulden en elk zijner medehelpers nog geen twee gulden opgeleverd.
De ontelbare pogingen, in het werk gesteld om de schatten der Hussar te lichten, zijn nog vruchteloozer geweest. De Hussar was een Engelsch fregat, dat tijdens den onafhankelijkheidsoorlog in 1780 niet ver van New-York schipbreuk leed. Volgens een algemeen in de wereld der duikers aangenomen overlevering, had dit schip het geld aan boord, bestemd voor de soldij der Britsche troepen, die zoo ongelukkig tegen de legers van Rochambeau, Lafayette en Washington streden. Kortgeleden heeft Kobbé het anker van het gezonken schip teruggevonden, maar de Hussar houdt nog altijd haar vijftien millioen op den bodem der zee verborgen.
De duikers zijn er op 't laatst zoo aan gewend, onder water te leven, dat zij daar ook hun ontspanning nemen. De jongen en onervarenen vergenoegen zich met het verschalken van een vischje, maar de ouderen versmaden dit al te gemakkelijk tijdverdrijf en maken jacht op reuzenkrabben en kreeften. Er is onder water geen soort sport te bedenken, dat meer afwisseling en verrassende avonturen moet opleveren. Soms ook strekken de duikers, als zij hard gewerkt hebben, zich in hun volle lengte op het zand van den bodem der zee uit en doen een slaapje veertig meter onder de oppervlakte van den Oceaan. De heer Kobbé heeft zich die weelde voor eigen rekening