Judith met het hoofd van holophernes. -
Deze interessante gravure is de trouwe reproductie van een teekening op velijn papier van den beroemden Italiaanschen meester Andrea Mantegna, die van 1431 tot 1506 leefde. De teekening, met de pen en in bister uitgevoerd, hier en daar met wat groen aangezet, wordt in het Louvre-museum te Parijs bewaard en als een der kostbaarste kunstschatten van die rijke verzameling beschouwd.
Judith schijnt altijd een geliefkoosd onderwerp van Mantegna geweest te zijn. Zoo schilderde hij er een in 1488, die thans in het Berlijnsch museum berust; drie jaar later behandelde hij hetzelfde onderwerp in waterverf, welke aquarel nog in het museum degli Uffizi te Florence te zien is. De teekening, die in het Louvre bewaard wordt, draagt geen jaartal, maar de kunstkenners zijn van oordeel, dat zij uit Mantegna's besten tijd afkomstig is.
Judith staat met het zwaard in de rechterhand, terwijl zij met de linker het hoofd van Holophernes in den zak steekt, dien haar dienstmaagd geopend houdt. Zij heeft zich voor haar heldendaad in feestkleedij gestoken. Haar gekrulde lokken worden opgehouden door een sluier, die in lange plooien langs haar schouders neervalt. De type, blijkbaar aan de antieken ontleend, is fier en trotsch. De slavin, die zich glimlachend tot Judith neigt, is een Afrikaansche, wier Nubisch gelaat gekozen schijnt om de verheven schoonheid harer meesteres te beter te doen uitkomen.
‘Alles,’ zegt Paul Mantz, de schrijver van het bekende werk Chefs-d'oeuvre de l'Ecole italienne, ‘alles in deze groep is bewonderenswaardig, de koppen, de houdingen, het gevoel; maar vooral verdient opmerking de groote stijl van de drapeering, die het lichaam van Judith met haar vernuftig gerangschikte plooien omgeeft. Hier huwt de stof zich aan den vorm, zij bekleedt dien zonder hem te verbergen, zij doet zelfs de ongemeene schoonheden er van te meer uitkomen. Een soort van strenge bevalligheid, een uitdrukking des te tragischer daar zij door bekoorlijkheid getemperd wordt, de mannelijke fierheid der antieken, door de teederheid der modernen verzacht, ziedaar hetgeen de Judith van Mantegna tot een onsterfelijk meesterstuk maakt.’