Maria-de Dageraad.
(Voor den Advent en Maria's Onbevl. Ontvangenis)
In een zoo duistren nachte,
Hoorde ik een luide klachte
‘Och, toon ons uw erbarmen!’
Zoo klonk het droef en bang -
‘Reik ons uw reddende armen,
O Heer, Gij toeft zoo lang!’
‘De donkre nacht der zonden
Houdt onzen geest gebonden,
Die rein wil zijn en vrij.
Hoe lang, Heer, zal 't nog duren
Eer 't zonlicht op zal gaan
En door zijn stralen sturen
Ons schip ter rechter baan?’
‘Schenkt ons den Wensch der volken
En regent af, gij wolken,
Den Troost in onzen rouw!
Gij aarde, die moogt roemen
Breng voort den roem der bloemen,
De Bloeme - Godes Zoon!’ -
Toen daagde 't aan de kimmen
En 't duister vlood alom:
Ik zag een lichtzee klimmen,
Die zacht als zilver glom;
En stralend, in veel kleuren
Van schittrend wit en rood,
Droeg zij, vol zoete geuren,
Zij was - dat ochtendgloren -
Een Maagd, in deugden rijk,
Uit koningsbloed geboren;
Dies werd ze alom geprezen,
Zoo schoon en wonderzoet,
Zoo vroom en vol vertrouwen,
Van zuchten en van rouwen
Ons scheepje wordt behouên
En onze schuld geboet!’ -
Eens worden wij de woning,
Waarin geen oog meer schreit,
Door haar bij onzen Koning
Voor de overgroote looning
Toen ik mij de eerbiedige vrijheid veroorloofde, den ZeerEerw. Pater B. van Meurs S.J. de omwerking te vragen van het schoone, oude lied: ‘In een soo duystre nachte,’ ontleend aan ‘Het Paradys der Gheestelycke en Kerckelycke Lof-sangen’ van Theodotus an. 1631, vermoedde ik heusch niet, dat het in zijn nieuwe kleed, met zangwijze en begeleiding spoedig eene plaats zou innemen in de kolommen van het schoone weekschrift: De Katholieke Illustratie. Het voorstel, om de melodie, voor dit lied bestemd, van eenige regelen over het plan voor een ‘Katholiek gebeden- en gezangboek’ te doen vergezeld gaan, stuitte bij mij op geen enkele bedenking Zooals de lezer bemerken zal, geef ik zelfs meer dan het gevraagde. Het lied zou, zoo meende ik, door de harmonie voor menigeen in waarde stijgen, en daarom gaf ik mij gaarne de moeite, de melodie met een zeer eenvoudig harmonisch kleed te tooien.
Moge het lied in de dagen van den Advent menigmaal de tolk wezen van het verlangend hart naar de Zon der gerechtigheid, en Maria - De Dageraad - in haren smetteloozen luister dikwerf worden toegezongen.
Maar wat nu te zeggen, van het plan voor een ‘Katholiek gebeden- en gezangboek’? Een breede uiteenzetting werd niet gewenscht en zou ook geenszins hier op hare plaats wezen. Wat dan in weinige regelen ervan weer te geven?
Mag ik den belangstellenden lezer verwijzen naar de Mei-Aflevering van het St.-Gregoriusblad, (jaarg. 1891) waarin het geheele plan werd opgenomen? Maar velen zullen met deze verwijzing weinig gebaat zijn. Daarom zou ik het ontworpen boek kortweg willen noemen: eene bloemlezing der schoonste gebeden en kerkelijke liederen; een boek, waarin naast de noodige gebeden de beste gezangen van het verleden en het heden voor alle tijden en feesten van het kerkelijk jaar worden gevonden; een boek, geschikt voor alle godsdienstoefeningen, zooals onze Duitsche buren die in menigte bezitten. Volgens het plan zal dit werk door vereende letterkundige en muzikale krachten van het katholiek Nederland worden geleverd. Daarvoor is echter veel studie en tijd noodig, meer dan aanvankelijk werd gedacht. Jaren kunnen en zullen nog voorbijgaan, voordat het onderwerp naar belmoren is bestudeerd; en vóór dien tijd reeds het geheele plan uit te voeren valt zeker af te keuren. Daarom hoop ik, meer op eigen ban en boete, daarvan eene voorloopige uitgave te doen verschijnen. Ongeveer 90 liederen, benevens een twintigtal Latijnsche gezangen, zijn daarvoor reeds nagenoeg gereed, terwijl de gebeden nog slechts eenige maanden werk geven. Het boek zal tot titel voeren: ‘Het gulden wierookvat’Ga naar eindnoot1) en, zoo het God wil, misschien binnen één jaar kunnen verschijnen als voorlooper en laatste wegbereider van het katholiek gebeden- en gezangboek: ‘Looft den Heer!’
Met een woord van oprechten dank aan de Redactie van de Katholieke Illustratie, die mij de schoone gelegenheid bood, een proeve der liederen reeds bij voorbaat aan te bieden, mag ik deze regelen wel besluiten.
Utrecht, 4 Nov. 1893.
Fr. Eppink, Kap.