Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de Platen.

Koningin Louise van Pruisen. -

De vorstenkroon is volstrekt geen behoedmiddel tegen de rampen en wederwaardigheden des levens, waaraan ieder sterveling bloot staat. Allerminst in tijden van beroering en omwenteling; want als alles wankelt dreigt hun, die het hoogst verheven zaten, natuurlijk de diepste val. In zulke tijden is het een schrikwekkend lot, in de schaduw van een troon geboren te zijn. Dat ondervond haar leven lang de edele koningin Louise van Pruisen, de gemalin van koning Frederik Willem III. In 1776 geboren, was zij als voorbestemd den wilden storm der revolutie, die ophanden was, tot speelbal te worden. Reeds haar jeugd kenmerkte zich door treurige omzwervingen, die het voorspel waren van een veelbewogen leven. Zij was de dochter van hertog Karel van Mecklenburg-Strelitz en verloor reeds op zesjarigen leeftijd haar moeder. Zij werd daarom aan haar grootmoeder, de landgravin van Hessen-Darmstadt ter verdere opleiding toevertrouwd. Ten gevolge der troebelen van den revolutie-oorlog begaf zij zich vervolgens met haar oudere zuster, de gemalin van hertog Frederik van Saksen-Hildburghausen, naar Hildburghausen, waar zij tot het jaar 1793 bleef. Op de terugreis leerde zij te Frankfort aan den Main den lateren koning Frederik Willem III van Pruisen als kroonprins kennen, op wien haar schoonheid en bevalligheid, maar vooral de adel van haar karakter diepen indruk maakten. De prins verloofde zich met haar te Darmstad den 24en April 1793, maar de echtverbintenis werd wegens den oorlog eerst den 24en December gesloten.

Dat huwelijk was het toonbeeld van een gelukkige, christelijke echtvereeniging. De trouwe liefde, die de vorstelijke echtelieden elkaar toedroegen, was hun een krachtige troost en steun in de wederwaardigheden, waaraan zij gezamenlijk het hoofd hadden te bieden. Toen de groote Corsicaansche geweldenaar heel Europa voor zijn zegevierend zwaard deed bukken, kreeg ook Pruisen een ruim aandeel in de algemeene vernedering en onderdrukking. In al de zorgen en moeilijkheden, die dit den koning baarde, stond zijn liefhebbende gade hem krachtig en moedig ter zijde, ja zij volgde hem zelfs tot op het slagveld. Toen de oorlog in 1806 den koning met zijn troepen naar Thuringen riep, vergezelde zij hem op den krijgstocht. En nadat in de veldslagen van Eylau on Friedland de laatste straal der hoop voor Pruisen was uitgedoofd, begaf de edele vorstin zich in persoon naar het vijandelijk kwartier te Tilsit om van Napoleon gunstiger vredesvoorwaarden voor Pruisen te verkrijgen. Helaas, die reis was vergeefsch.

Later begaf zij zich met haar gemaal naar Memel, van waar zij hem eerst vergezelde naar Koningsbergen en vervolgens van hieruit met hem de reis naar St.-Petersburg ondernam, om eerst in den winter van 1809 naar Berlijn terug te keeren. Al het lijden, dat de ongelukkige oorlog over haar huis en haar land bracht, leed zij met geduld, en bij alle kommer en zorgen, waarmee zij te kampen had, wist zij nog gelegenheid te vinden om veel goeds te stichten, waarom haar naam onder de bevolking nog altijd in dankbaar aandenken is. Hoezeer de voorbeeldige vorstin bij haar onderdanen bemind was, bleek het duidelijkst door den algemeenen rouw, dien haar vroegtijdige dood over het land bracht. Zij stierf namelijk reeds in 1810; bij gelegenheid van een bezoek dat zij haar vader in Strelitz bracht, werd zij op het lustslot Hohensieritz ziek en gaf weldra in de armen van haar gemaal den geest. Kommer en lijden hadden de moedige, edele vrouw voor den tijd aan haar gezin en aan haar volk ontrukt.

Onze treffende gravure stelt haar voor op een harer vele omzwervingen. Met haar kinderen en een enkele bejaarde hofdame heeft zij haar intrek genomen in het een of ander eenvoudig plattelandslogement, en terwijl de kleinen onbezorgd slapen, waakt de vorstelijke moeder in bange vreeze voor hun toekomst. Een klein lampje verlicht het armzalig verblijf, waar zij voor dien nacht met haar dierbaren een schuilplaats gevonden heeft, en bij dat schijnsel beschouwt haar met deernis en bewondering de vertrouwde reisgezellin. Ondertusschen ligt de koning wellicht onder de veldtent en kan ondanks de vermoeienis evenmin den slaap vatten bij de gedachte aan zijn dierbare gade en kroost.

Het profetisch gezicht van Ezechiel. -

Op den eersten en op den laatsten Zondag van het kerkelijk jaar stelt de Kerk ons in haar evangelie het einde der wereld, de opstanding der dooden en het laatste oordeel voor oogen. Om ons door een heilzame vreeze voor de rechtvaardige oordeelen Gods tot berouw en boetvaardigheid te stemmen, schildert zij ons in de aangrijpende bewoordingen der H. Schrift den ‘dag van gramschap, eind der dagen, waar Gods profeten van gewagen.’

Een dier profeten, welke het duidelijkst over de verrijzenis des vleesches gesproken hebben, zien wij in dit nummer afgebeeld. Het is Ezechiël, die ons door het forsche beeldwerk wordt voorgesteld op het oogenblik dat God hem het profetische gezicht liet aanschouwen, hetwelk hij zelf volgenderwijze meedeelt:

‘De hand des Heeren kwam over mij, en Hij voerde mij uit in den Geest des Heeren; en Hij liet mij neder in het midden van een veld, dat vol was van doodsbeenderen.

En Hij leidde mij daartusschen om in het rond; daar lagen er zeer velen op het veld en zij waren zeer droog.

En Hij zeide tot mij: Menschenzoon, meent gij dat deze beenderen zullen leven?

En ik zeide: Heer God! Gij weet het.

En Hij zeide tot mij: profeteer over deze beenderen en zeg hun: Dorre beenderen, hoort het woord des Heeren! Aldus spreekt God de Heer tot deze beenderen: Zie, Ik zal levensgeest in u zenden en gij zult leven; Ik zal u met pezen bedekken en vleesch aan u doen groeien en u met eene huid overtrekken; en Ik zal u levensgeest geven, en gij zult leven en weten dat Ik de Heer ben.

En ik profeteerde gelijk Hij mij bevolen had.

En terwijl ik profeteerde, ontstond er een geluid; en zie, beweging! beenderen naderden tot beenderen, elk tot zijn gewricht.

En ik zag; en zie, pezen en vleesch kwamen daarop, en eene huid werd er over getrokken; maar leven hadden zij niet.

En Hij zeide tot mij: profeteer tot den levensgeest, profeteer, menschenzoon! en zeg tot den geest: Aldus spreekt God de Heer: kom van de vier winden, geest! en blaas over deze dooden, opdat zij herleven.

En ik profeteerde gelijk Hij mij bevolen had.

En de geest ging in hen, en zij leefden en zij stonden op hunne voeten, een groot leger, boven mate groot.

En Hij zeide tot mij: Menschenzoon! alle deze beenderen zijn het huis van Israël. Zij, de Israelieten, zeggen: onze beenderen zijn verdord, onze hoop is vergaan, en wij zijn afgesneden.

Profeteer derhalve en zeg tot hen: Aldus spreekt God de Heer: zie, Ik zal uwe graven openen en u uit uwe graven uitvoeren, mijn volk! en u binnenleiden in het land Israëls. En wanneer Ik uwe graven geopend en u uit uwe graven uitgevoerd, en Ik mijnen Geest in u gegeven heb, en gij leven zult, o mijn volk! dan zult gij weten dat Ik de Heer ben. En Ik zal u doen rusten in uw land. En gij zult weten dat Ik, de Heer, het gesproken en het gedaan heb, zegt God de Heer.’

Tot deze ontzaglijke schriftuurwoorden levert onze gravure een waardige illustratie. Onder de voeten van den profeet zien wij de verstrooide gebeenten der dooden, weer met pezen aaneengehecht en met vleesch omkleed, uit de aarde verrijzen, als een voorafbeelding van de groote opstanding der dooden aan het einde der tijden, door Christus zelf nadrukkelijk voorspeld in de duidelijke woorden: ‘Het uur komt dat allen, die in de graven zijn, de stem van den Zoon Gods zullen hooren; en zij, die het

[pagina 168]
[p. 168]

goede gedaan hebben, zullen uitgaan tot de opstanding des levens, maar zij, die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding des oordeels.’

Onze gravure is de reproductie van een beeldwerk, uitgevoerd door den Italiaanschen kunstenaar Tito Sarrocchi en geplaatst op het kerkhof van de stad Siena ter versiering van een familiegraf. Het monument wordt door bevoegde kunstrechters als een meesterstuk geroemd. Inderdaad is het geheel vrij zooveel van het academisch convectioneele als van het gemakkelijk realisme, dat de nieuwere Italiaansche kunst eigen is. Wij hebben hier voor ons een uiting van ernstige kunst, die steeds de waarheid nastreeft en daarbij den adel der vormen met het innerlijk gevoel weet samen te smelten.

De gestalte van den profeet is ontzagwekkend in zijn bezieling, de houding edel en waardig, - de plooien van het wollige kleed, dat de gestalte omhult, vallen in strenge sierlijkheid en met een gelukkig verkregen effect neer, - alles is met fijn begrip en zuiveren smaak gemodelleerd.

Een Wendische school. -

De Wenden vormen een volksstam, die, evenals de Kelten, maar in een bepaalde streek van Europa meer worden aangetroffet. In de eerste eeuwen onzer jaartelling bij de Duitsche stammen de algemeene benaming voor de Slavische grensvolken, maken de Wendeen tegenwoordig een deel der bevolking uit van de Lausitz, gedeeltelijk Pruisisch, gedeeltelijk Saksisch grondgebied.

Rondom door Duitschers ingesloten, zijn de Wenden van hun Slavische stamgenooten geheel gescheiden en daardoor uit den aard der zaak tot vermenging en uitsterving bestemd. Hun zielental beloopt niet eens meer de 200.000, en in 1880 waren er in Saksen nog maar vier zuivere Wendische dorpen, waarin geen enkele Duitscher woonde.

Tot dusver hebben de Wenden hun eigenaardigheden en ook hun eigen taal vrij goed weten te bewaren, maar de toenemende beschaving met haar alles gelijkmakenden invloed zal spoedig deze Slaven één doen worden met de groote Duitsche familie.

De schilder onzer gravure heeft intusschen een tafereel ontworpen uit het leven der Wenden en daarvoor de school, waar het nationale karakter zich nog het zuiverste vertoont, uitgekozen. In de klas prijkt het kruisbeeld en de muren zijn met lauwerkransen, de zegeteekenen der ijverigste leerlingen, behangen. De schrandere gezichtjes maken een goeden indruk en de schilderachtige kleederdacht doet het betreuren, dat de negentiende-eeuwsche vooruitgang allen over dezelfde kam zoekt te scheren en zoetjes aan alle eigenaardigheden doet verdwijnen. De Duitschers helpen haar daarbij een handje en trachten alles en alles te germaniseeren, wat ook de Polen tot hun schade ondervinden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken