De Goede Week te Jerusalem.
De verheven treurplechtigheden, die in de heilige dagen der herdenking van het lijden des Heeren in onze kerken plaats hebben, zijn zeker op zich zelf reeds treffend en aangrijpend. Maar welk een indruk zij moeten maken te Jerusalem, in de Heilige Stad, waar eens in werkelijkheid plaats had wat door die ernstige ceremoniën zinnebeeldig wordt voorgesteld, dit kan slechts een christelijk gevoelend hart begrijpen.
De hoofdceremoniën worden altijd verricht door den Latijnschen patriarch. De wereldlijke en reguliere geestelijkheid met den consulgeneraal van Frankrijk, den vertegenwoordiger van het protectoraat door dit land over de missiën in het oosten uitgeoefend, en ook de consuls van andere katholieke staten komen des Zaterdags voor Palmzondag bijeen voor het paleis van den patriarch, van waar de plechtige stoet, met het kruis voorop en onder het gelui der groote klok van de kerk der Opstanding zich daarheen begeeft.
Aan de spits stappen de drie kawassen of janitsaren van den patriarch, van de Custodie der Franciscanen en van den Franschen consul, met zilver beslagen stokken in de hand dragend; dan volgen de leerlingen van het seminarie in roket, de katholieke pelgrims en eindelijk de waardige, ernstige gestalte van den patriarch, omgeven door den Custos van het H. Land, den Franschen minister en de overige consuls. Vervolgens komt het domkapittel van het H. Graf, de overige geestelijkheid en het volk. Bij het betreden der basiliek worden ter eere van den patriarch en de Latijnsche, dat is katholieke bevolking, de wapens gepresenteerd door een afdeeling der Turksche bezetting, die ter bewaring der orde gedurende de heele Goede Week de wacht betrekt. Niet zelden zijn ter viering van deze dagen pelgrims uit alle deelen der oude en nieuwe wereld te Jerusalem aanwezig, als vormden zij een deputatie van hun vaderland en van het katholiek geloof, dat verbreid is over de gansche aarde.
Ten tijde dat Jerusalem in den edelen Godfried van Bouillon en zijn opvolgers katholieke bestuurders had, was de Palmzondag inderdaad een dag van triomf. Op den morgen van dien dag trok de patriarch met het metropolitaankapittel van het H. Graf, de kapittels van den berg Sion, het graf van Maria en het dal van Josaphat, en de toenmaals zoo talrijke wereldlijke en ordesgeestelijkheid de stad uit naar Bethanië. De koning van Jerusalem was daarbij aanwezig met geheel zijn hof, de dappere scharen der St.-Jans- en Tempelridders en een ontelbare menigte van pelgrims uit alle volken, landen en talen. Daar werd dan het schoone Evangelie gezongen van den intocht des Heeren binnen Jerusalem. Bij de woorden: ‘Gij zult een veulen vinden.... brengt dat bij Mij!’ werd den patriarch een rijkversierd rijdier aangebracht en met kleedingstukken bedekt. De prelaat besteeg het en de gansche processie trok onder plechtige gezangen weer terug naar Jerusalem. De gansche weg was bedekt met tapijten, bloemen en groen tot aan de Gouden Poort, die thans door de Mohammedanen is dicht gemetseld. Ook toen was zij gesloten Hoor een lichten muur, die enkel bij deze plechtigheid werd doorgebroken, opdat door de poort, waardoor de Zaligmaker de stad was binnengetrokken, ook hij, die Hem thans voorstelde, mocht binnenrijden. De processie eindigde in de kerk van het H. Graf, waar toenmaals, gelijk nog heden, de wijding der palmen plaats had. Die palmen namen dan de gelukkige pelgrims naar hun afgelegen vaderland mee, en mochten ze al spoedig verwelken, het aandenken aan de meegevierde plechtigheid bleef toch frisch en onverwelkt. Die tijden zijn voorbij en ons blijft daarvan nog slechts de herinnering over.
Op Palmzondag beginnen de plechtigheden der katholieken reeds tamelijk vroeg, opdat ook de Grieken nog tijd mogen hebben voor hun godsdienstoefening. Na een kort gebed begeeft de patriarch zich in het H. Graf en zegent daar de palmen, die op den marmeren zerk zijn neergelegd. De Franciscanen, de vreemde priesters, al de pelgrims wachten onder den grooten koepel, die zich boven het H. Graf welft, de palmen af, die hun één voor één door den patriarch worden overgereikt. De kerkvoogd zit daarbij op zijn troon, terwijl de geloovigen achtereenvolgens voor hem neerknielen, den palmtak uit zijn hand ontvangen en zijn ring kussen Daarna trekt de processie om het H. Graf tot aan den steen der zalving, en keert naar de kapel van Maria Magdalena terug, waar de hoogmis wordt opgedragen. Nauwelijks is deze ten einde of de Grieken komen om dezelfde plechtigheid te houden.
Des Woensdags worden de lamentatiën gezongen. Het was tegen drie uur in den middag, dus verhaalt een ooggetuige, toen de patriarch de kerk der Opstanding binnentrad. Eenige oogenblikken knielden wij voor den steen der zalving en het H. Graf neer om te bidden. Hierop nam de patriarch op zijn troon plaats en werd met zijn plechtgewaad bekleed. Voor ons brandde de beteekenisvolle driehoek met de vijftien kaarsen, die de eene na de andere werden uitgedoofd, sprekend zinnebeeld van de telkens grooter verlatenheid van Jesus, die allengs al de zijnen, tot zelfs de liefste van zijn zijde wijken zag. De lucht was beneveld en het was somber in de basiliek, toen wij begonnen de psalmen van David te zingen, niet ver van dien burg Sion, waar de bezielde koninklijke profeet ze voor de eerste maal bij den klank der harp ter eere Gods deed weergalmen. Het was een verheven, diep aangrijpende plechtigheid.
Op Witten Donderdag was een groot, prachtig altaar voor het H Graf opgericht. Het droeg slechts zes hooge zilveren kandelaren en in het midden het met wit omhulde kostbare crucifix, een aandenken van de vroomheid der katholieke vorsten, uit de tijden, die voorbij zijn. Rondom het altaar waren de plaatsen voor het kapittel, de overige geestelijkheid, de leerlingen van het seminarie en de pelgrims. Al de priesters, naar gelang van rang of ritus, met misgewaad of tunicella bekleed, stonden als een eerewacht rondom den troon van den patriarch. De gezongen heilige mis begon, en op het oogenblik dat het Gloria van des bisschops lippen weerklonk, viel het orgel met bruisende galmen in en de groote klok der basiliek barstte in tonen uit, die tot het diepst der ziel doordrongen.
Wie zal den geheimzinnigen indruk van dit verheven oogenblik weergeven? Droefernstig werd ieders gelaat. Welke treffende stonde! Jerusalem, het Cenaculum, het Graf! Het is helaas niet mogelijk op den berg Sion, in de werkelijke zaal des avondmaals deze plechtigheid te vieren, gelijk vroeger toen hij door een katholieke kerk werd bekroond, maar de eenvoudige majesteit van den ritus, het geloof en de godsvrucht die op aller trekken te lezen stonden, waren zoo aangrijpend, dat wij ons als vernietigd voelden voor God.
Ondertusschen waren de toebereidselen gemaakt voor de processie; honderden kaarsen verbeeldden het stralen van het licht des geloofs in ons binnenste. Driemaal trokken wij onder den aandrang der pelgrims uit alle natiën rondom het ‘heilig graf’ en daarna trad de patriarch onder wolken van welriekenden wierook het werkelijk H. Graf binnen, om daar voor dezen en de volgende dagen den in het Sacrament verborgen Heiland neer te leggen. Alles verzonk in aanbidding.
De Kerk spreekt niet alleen door woorden, maar ook door handelingen, die ons de goddelijke mysteriën voor oogen stellen. Zij spreekt in duidelijke taal tot de onderwezenen en leert de eenvoudigen door haar ceremoniën. Inzonderheid is dit het geval in de Goede Week. Waar is een christen hart, dat niet getroffen wordt door de rouwmetten met haar klaagzangen, door den verheven ritus, waarmee de drie laatste dagen het heilig offer wordt gevierd en vooral dan, wanneer na de plechtigheid op Witten Donderdag de celebrant met zijn assistenten in eenvoudig witte alben en zwarte stolen zacht biddend overgaat tot het ontblooten der altaren.
Maar welk oog kan droog blijven, wanneer onder het zingen der woorden: ‘Zij hebben mijne kleederen verdeeld’ die berooving der altaren plaats heeft in de kapel zelve der kleederverdeeling, op de plek waar de soldaten, na Hem gekruisigd te hebben, werkelijk Zijn kleederen verdeelden en het lot wierpen over het kleed zonder naad; - wanneer de kernachtige woorden van David: ‘Vele honderden hebben mij omringd, de raad der boozen stond tegen mij, mijn handen en voeten hebben zij doorboord en al mijn beenderen geteld,’ herhaald worden bij de kolom der geeseling, op de plek der bespotting, op Golgotha en voor het open H. Graf!
Des namiddags om twee uur heeft de voetwassching plaats, die door den patriarch aan twaalf pelgrims uit twaalf verschillende natiën van Europa wordt voltrokken, een handeling die op deze heilige plek des te roerender is, naarmate zij levendiger aan die des Zaligmakers herinnert. Na de metten, wanneer tegen den avond het officie voor Goeden Vrijdag begint, trekken de pelgrims zich terug. Het gebeurt echter menigmaal dat de Westersche pelgrims den nacht wakend en biddend in de kerk van het H. Graf doorbrengen.
Op Goeden Vrijdag wordt aan de basiliek, die toch al vrij donker is, een nog somberder voorkomen gegeven door zwarte tapijten en voorhangsels. De heilige gewaden zijn van zwart fluweel met zilveren boordsels en figuren; de patriarch verricht den pontificalen dienst. Bij het weifelend schijnsel der lampen met haar gekleurde glazen krijgen de gezichten der tallooze aanwezigen een bleeke, akelige tint, zoodat men werkelijk meent dat het uur gekomen is, waarop de zon wordt verduisterd. Ik bevond mij op nauwelijks drie schreden afstands van het altaar. De aanbidding van het op den grond uitgestrekte kruis was afgeloopen; de profetieën waren gezongen, en de daartoe aangewezen priesters met zwarte stool begonnen aan ontdekte lessenaars de Passie te zingen.
Daar vaart een heilige huivering door de schare; de een ziet het gelaat van den ander verbleeken; de priester, die de passie zingt, is genaderd aan de woorden: ‘En met gebogen hoofd...’
Hier verlaat de zingende diaken zijn lessenaar en werpt zich neder voor het altaar der Grieken, op dezelfde rots, waar het kruis gestaan heeft en met wegstervende stem voleindigt hij den zin: ‘Gaf Hij - hier - zijn geest.’
Daar buigen zich alle knieën, alle hoofden nijgen zich naar den grond, die het bloed van den Godmensch gedronken heeft, en alle monden kussen onwillekeurig den geheiligden bodem. Ja, het gesternte van den dag schijnt allengs verduisterd te worden; het is of een zwarte nacht den berg omhult, de maan bloedrood opgaat en de sterren aan het donker gewelf verschijnen.
Hoe geheel anders is de viering van den Goeden Vrijdag van den kant der schismatieke Grieken! Wanneer in den vroegen morgen de godsdienstplechtigheden der Latijnen zijn afgeloopen, worden de deuren geopend voor de Grieken, Russen en Armeniërs, die vol ongeduld voor de gesloten poort op het voorplein wachten. Het gedrang is zoo groot, dat men er zich haast geen begrip van maken kan. Zelfs de kramers, die zich daar den vorigen dag met hun uitstallingen hebben neergezet, moeten maken dat zij uit den weg komen. Elk gezin - want bij deze gelegenheid is het heele gezin present - brengt mondvoorraad en zelfs keukengereedschap mee, want zij zullen uren lang in de kerk moeten vertoeven om de eerste vonken van het heilige vuur machtig te worden. De mannen dragen matten, matrassen en in tapijten gerolde dekens; de vrouwen hebben haar kinderen op den arm of trekken ze achter zich voort en dragen aarden kruiken of potten