Spionnendienst aan het Fransche hof. -
Uit de onlangs te Weenen openbaar gemaakte geheime briefwisseling van den graaf Mercy, Oostenrijksch gezant te Versailles ten tijde van Bodewijk XV, blijkt, welke allesbehalve faire middelen de vorsten van dien tijd gebruikten om anderen in al hun doen en laten te laten bespieden. Op de post was men van geen enkelen brief zeker. Het zwarte kabinet, of zooals men te Versailles zei: ‘het geheim des konings’ brak eiken brief open, en de beambten van deze lichtschuwe instelling waren zoo handig, dat zij elk soort van geheimschrift wisten te ontcijferen. Dikwijls evenwel trachtte men de bron, waaraan Bodewijk XV dagelijks zijn nieuwsgierigheid leschte, troebel te maken. Mercy schreef dikwijls in zijn berichten, die hij per post verzond, het tegenovergestelde van wat hij in zijn berichten, die per ijlbode werden verstuurd, meldde. De diplomatie maakte van de post gebruik om leugens te verbreiden, om de Fransche regeering op een dwaalspoor te voeren, somtijds ook om een onaangename waarheid de ooren des konings te laten bereiken. Maar ook de depêches van den geheimen koerierdienst waren voor luisteraars niet beveiligd en zelfs in de hofkanselarij te Weenen zat een verrader. Met verbazing bemerk te graaf Mercy, dat de Fransche gezant te Weenen den inhoud der depêches dikwijls letterlijk aan het ministerie te Versailles overbriefde, terwijl Mercy van den anderen kant van de geheimste besluiten der Fransche regeering kennis wist te krijgen.
Omkoopingen op groote schaal geschiedden overal. Wie als diplomaat op resultaten wilde kunnen wijzen moest kamerdienaars omkoopen, beambten van den weg huns plichts afbrengen, ijlboden voor zich winnen. Nog moeilijker werd de dienst van graat Merey, toen de dauphin met de Oostenrijksche aartshertogin Marie Antoinette huwde. Jozef II verlangde meer op de hoogte gehouden te worden der algemeene staatkundige gebeurtenissen, maar de keizerin wilde met al het doen en laten harer dochter bekend zijn en weten wrat zij uur voor uur te Versailles deed. ‘Ik heb mij,’ schreef de gezant aan Maria Theresia, ‘van drie personen uit den ondergeschikten dienst der aartshertogin verzekerd; een harer vrouwen en twee kamerdienaars geven mij nauwkeurig bericht van al wat er gebeurt. Ik word dag aan dag van de gesprekken der aartshertogin met den abbé Vermond, wien zij niets verheelt op de hoogte gehouden; kom door de markiezin Durfort alles, zelfs het nietigste, te weten wat bij de koninklijke prinsessen gesproken wordt en heb verder nog andere lieden en middelen om uit te vorschen wat er hij den koning gebeurt, als de dauphine zich bij hem bevindt. Hierbij komen nog mijn eigen waarnemingen zoodat er geen uur op den dag is, dat ik niet op de hoogte ben van wat de aartshertogin Kan gezegd, gedaan of gehoord hebben.’ Men ziet hieruit, dat de jonge vrouw op den wensch harer moeder door een vormelijk net van spionnage omgeven werd, door welks fijn gesponnen mazen zij niet kon ontsnappen.