[Nummer 31]
Z. Em. Kardinaal Ledochowski.
Door het overlijden van kardinaal Simeoni was het gewichtige ambt van prefect der Propaganda, hetwelk met dat van secretaris van Staat op één lijn staat, en tot de hoogste waardigheden der Kerk behoort, vacant gekomen. Met begrijpelijke belangstelling vroeg men zich af, wie door den H. Vader met dezen belangrijken, maar uiterst moeilijken post vereerd zou worden. Voor de eerste maal brak deze Paus met de tot dusver steeds gevolgde traditie, hiervoor een Italiaan aan te wijzen, en viel zijn keuze op den eerbiedwaardigen gewezen aartsbisschop van GnesenPosen, kardinaal Ledochowski. Voorzeker, niemand meer dan deze wakkere prelaat en onverschrokken geloofsbelijder in de Pruisische gevangenissen, verdiende aan het hoofd geplaatst te worden van die heldhaftige phalanx van apostelen en geloofsverkondigers, wier eenig verlangen is, voor hun Heiland te lijden en te sterven.
Naast het welgelijkend portret van den doorluchtigen kerkvoogd zal een beknopte beschrijving van zijn veelbewogen en verdienstelijke loopbaan niet onwelkom zijn.
Graaf Miecislas Ledochowski werd den 29n October 1822 te Gork in het bisdom Sandomir in Polen geboren en voelde zich reeds in zijn prille jeugd tot het priesterschap geroepen.
Op nog zeer jeugdigen leeftijd werd hij als vertegenwoordiger van den H. Stoel naar Santa-Fé de Bogota, de hoofdstad der Zuidamerikaansche republiek Columbia, gezonden, maar in 1851, toen door toedoen der vrijmetselarij een vervolging tegen de katholieken uitbrak, van daar teruggeroepen. Den 30en September 1860 werd hij tot titulairaartsbisschop van Thebe benoemd, en vervolgens in hoedanigheid van apostolisch nuntius naar Brussel gezonden.
mgr. ledochowski, de nieuwe Prefect der Propaganda.
Hij bekleedde deze waardigheid nog, toen de beide kapittels van Gnesen en Posen hem den 16en September 1865 tot aartsbisschop verkozen ter vervanging van Mgr. Przyluski. In het consistorie van den 8en Juli 1866 gepreconiseerd, legde hij den 14en April van hetzelfde jaar den eed van trouw af in de handen van Z.M. den koning van Pruisen.
In zijn hoedanigheid van aartsbisschop van Gnesen-Posen had hij met groote moeilijkheden te kampen, voornamelijk door toedoen der Pruisische regeering, die hem om zijn Poolsche nationaliteit allerlei hinderpalen in den weg legde. Zoo lang zijn plicht als Christen en aartsbisschop dit gedoogde, betoonde hij zich toegevend en inschikkelijk, en trachtte door verschillende concessies de Pruisische regeering tot zachtere gevoelens te stemmen. Zoo verbood hij zijn geestelijkheid een werkzaam aandeel ia de verkiezingen te nemen, en gelastte voortaan de gebeden in de kerken van zijn aartsdiocees in de Duitsche taal te verrichten. Toen echter de Cultuurkamp uitbrak en aan de bedoelingen der regeering niet langer te twijfelen viel, zette hij zich schrap en rustte zich toe ten strijde. Hij weigerde zich aan de nieuwe dwangwetten te onderwerpen, die door de keizerlijke regeering, op aansporen van Bismarck, tegen de katholieken werden uitgevaardigd. Na eerst wegens zijn verzet tot een zware geldboete te zijn veroordeeld, werd hij op zijn weigering, voor het hof van appèl te Posen te verschijnen, welks bevoegdheid op stuk van geestelijke zaken hij ontkende, door gerechtsdienaars uit zijn aartsbisschoppelijk paleis gehaald en te Ostrowo, een klein stadje aan de grenzen van Pruisisch Silezië, gevangen gezet. Ter zelfder tijd alsMgr. Simeoni en Mgr. Manning werd Mgr. Ledochowski in het consistorie van den 10en Maart 1875 door Z.H. Pius IX tot kardinaal benoemd en hem het purper in de gevangenis, waar hij twee jaar verwijlde, toegezonden.
Nadat hij in vrijheid gesteld was, nam Mgr. Ledochowski de wijk naar Rome, en gaf, om een verzoening tusschen de Duitsche regeering en het Vaticaan gemakkelijker te maken, zijn ontslag als aartsbisschop van Posen.
Dat Z.H. Leo XIII een groot vertrouwen in den Poolschen prelaat stelt, blijkt voldoende uit diens verheffing tot de waardigheid van Prefect der Propaganda, na eerst secretaris van de Congregatie der Breven en grootkanselier der Pauselijke ridderorden te zijn geweest. Dat de H. Vader den doorluchtigen kerkvorst tot deze hooge waardigheid verhief, mag ongetwijfeld toegeschreven