Bij het verheven-beeldwerk.
Het beeldhouwwerk, waarvan dit Kerstnummer op de vorige bladzijde eene goedgeslaagde reproductie ten beste geeft, vormt het hoofdmotief, of het middenstuk, van een, uit witten steen en kostbaar marmer architectonisch schoon opgebouwd Maria-altaar in de parochiekerk te Kudelstaart. Het stelt de H. Maagd Maria voor, in de nederigste houding haar goddelijk Kind omvattend, at zich aan haar moederhart vlijt, terwijl de H. Joannes de Dooper, patroon der kerk, als aanminnig knaapje voor dit geheim van liefde nederknielt en twee engelen de liefelijke groep met een kroon van leliën en rozen bekronen.
Zooals men terstond bemerkt, ligt er indeze voorstelling, bij hooge artistieke en technische verdiensten, een innig religieus gevoel. Wij worden opgewekt tot biddend overwegen.
Wat is het in deze dagen vooral zoet, de hooge en liefelijke geheimen die wij vieren, door de heilige kunst zoo treffend te zien uitgedrukt en verheerlijkt!
Wie zal de Moeder scheiden van haar Kind? Wie zal den geboren Verlosser in dit dal van tranen welkom heeten, zonder te gelijker tijd hulde te brengen aan de Moedermaagd, de lelie onder de doornen opgeschoten, de glorie van Jerusalem, de vreugde van Israël, de eer en de kroon van het menschelijk geslacht!
Aldus dacht ook de beroemde boetprediker van Florence weleer, fra Girolamo Savonarola in een zijner schoonste Kerstfeest predikaties. Nadat hij heeft uitgeroepen: ‘Juich dan, o hemel, aarde, spring op van vrengde, loof den Heer, en gij, o afgrond der helle, beef, want heden is in de wereld iets ongewoons verschenen, iets ongehoords en onbegrijpelijks, zoet en liefelijk voor allen die het smaken, het Woord is vleesch geworden’; - vervolgt hij, zich tot Maria wendend: ‘Maar wat moet ik van u zeggen, o allerzaligste en glorievolle moeder Maria? Mag ik heden van u zwijgen? Wellicht moet ik voor mij heden niet van u spreken; want wie kan den jubel van uw hart beseffen, wie de zoetheid die uw gemoed vervult, de groote verbazing over u zelve, uwe overvloedige vertroosting, uwe allerverhevenste beschouwingen?’
En verder, want wij kunnen slechts enkele zinsneden aanhalen: ‘O, wat diep gevoel heeft u bewogen, deed uw hart als wegsmelten, toen uw allerzoetste Kindje aan u, Zijne moeder, zich vertoonde, toen Het zich op de aarde nedervlijde en gij Het in 't stroo nederlegdet in een stal. O, zalige Maria, o, gelukkig maagdelijn, o roemrijke, ongerepte moeder, onbevlekte moeder en maagd!’ - In heilige vervoering gaat de gewijde redenaar voort, zijne toehoorders als 't ware geheel vergetend, zich met de Moeder en het Kind alleen bezig houdend: ‘Zing Hem lof bij Zijn kribje; laat Hem zien, hoe gelukkig gij zijt, juich Hem in Zijn aangezicht met blijde lachjes tegen; neem Hem op en draag Hem, die de geheele wereld draagt; breng Hem in sluimer, die nimmer slaapt, bewaak Hem, die de hemelen doet sidderen. Zeg mij, smeek ik, Maria, hoe gevoelt zich uw hart? Waar zijn uwe gedachten? Wat zegt wel uw mond? Wat denkt wel uw geest? O, zeker, mijne Meesteresse, mijne Koningin, dat kunt gij mij niet verhalen, mij uw onwaardigen dienaar: niet omdat gij het niet zoudt weten, maar omdat ik het niet zou kunnen bevatten. O blijdschap, o zoetheid, die alle begrip te boven gaat! O onnagaanbare jubel! O allerzoetste Maria, o roemrijkste boven alle zaligen!’
O, indien degenen, die Savonarola als een voorlooper van de dwaling der zestiende eeuw vereeren, eens in deze heerlijke gevoelens met hem konden instemmen, hoeveel nader zouden wij dan zijn bij het nieuwe vredefeest, dat door de menschen van goeden wil toch eenmaal gevierd zal worden!
Maar, om tot ons kunstwerk terug te keeren, het komt mij voor, dat het nog andere gedachten en gevoelens wakker maakt dan die wij zoo even aan den beroemden prediker van Florence ontleenden, en die wellicht bij hem wel de vrucht waren van het dikwijls beschouwen der heerlijke kunstwerken van een fra Angelico, een Luca della Robbia en zoovele andere christelijke kunstenaars zijner dagen.
Maria heeft Simeon's voorspelling vernomen; het zevenvoudig zwaard van droefheid is in haar moederhart geplant, en over de stille vreugde van den Kerstnacht beginnen reeds de duisternissen van Calvarië zich samen te trekken. Met den teederste der H. Kerkvaders, den H. Ephrem, hooren wij haar klagen: ‘Ontferm U over Uwe troostelooze en verweesde moeder, mijn Zoon. Ontferm U over de terneergeslagene en verlaten Maria, o allerzoetste. Ontferm U, o allerteederste Zoon, en troost mij. Aanschouw, mijn Zoon, mijne tranen, let op mijn zuchten en klachten, en open Uw mond en spreek. Vertroost mij, mijn Zoon; ik weet schier niet meer waar ik mijn hoofd kan nedervlijen. Er blijft mij geen andere verwant meer over, geen vader of moeder, broeder of zuster, om mij moed in te spreken. Gij zijt mijn vader, mijn broeder, mijn zoon; Gij zijt mijn leven en ademtocht; Gij zijt mijne vertroosting en verkwikking, Gij mijn Heer en mijn God, Gij mijn Schepper en Maker.’ - Zoo meenen wij Maria hier te hooren spreken. De heilige kunst heeft echter zorg gedragen om op eenvoudige, dichterlijke wijze, de geheele christelijke gedachte hier uit te drukken; zij weet immers en gevoelt het, dat in het diepste lijden de hoogste heerlijkheid ligt. En daarom zien wij met zooveel voldoening Moeder en Kind door 's hemels engelen met de kroon der glorie bekroond worden.
Nog veel meer gedachten en gevoelens rijzen in ons op bij het beschouwen van dit edel kunstgewrocht; wij moeten het den lezer verder overlaten. Want waarlijk - en dit geldt in 't algemeen voor ieder kunstwerk 't zij ten goede of ten kwade - de kunstenaar kan wel den stroom ontboeien, maar hij is niet bij machte den geheelen loop in al zijne vertakkingen na te gaan. Wel weten wij, dat de christelijke kunst, welke vormen zij ook mogen bezigen, den gouden sleutel bezit, die de bron der heiligste gedachten en der teederste gevoelens van het godvruchtig menschenhart ontsluit.
Kudelstaart.
F.J. Poelhekke.