De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBij de Platen.Mondigverklaring. -In sommige streken van Duitschland bestaat nog het oud patriarchaal gebruik, dat de dag, waarop een zoon den leeftijd heeft bereikt, waarop hij geacht wordt man te zijn, met zekere huiselijke plechtigheid wordt gevierd. Na afloop van het feestmaal verklaart de vader zijn zoon voor vrij en mondig en reikt hem ten teeken zijner mannelijke waardigheid de eerste sigaar. Onze gravure stelt zulk een plechtige mondigverklaring voor in den kring van een eenvoudig burgergezin. Te oordeelen naar de instrumenten aan den wand, schijnt de man muziekmeester te wezen. Behalve zijn thans meerderjarig geworden zoon heeft hij nog een dochter, die wat jonger schijnt, en met de moeder, die juist binnentreedt, is het kleine gezin voltallig. Het eenvoudige maal is afgeloopen, en terwijl moeder voor de koffie zorgt, acht de vader het oogenblik gekomen om zijn jongen de beteekenisvolle sigaar te overhandigen Met echt vaderlijken trots reikt hij den jonkman zijn sigarenkoker, waaruit de feesteling zich met bescheiden vrijmoedigheid bedient, terwijl zijn zusje en vooral de moeder hem met voldoening gadeslaan. | |
Marteldood der H. Fides. -De H. Fides behoort tot die maagdelijke martelaressen uit de eerste eeuwen des Christendoms, welke jeugd, schoonheid, aanzien, rijkdom, geluk, alles ten offer brachten voor haar hemelschen Bruidegom. Zij leefde in de stad Agen in Aquitanië tijdens de regeering der Romeinsche keizers Diocletianus en Maximianus. Dacius, hun landvoogd over Gallië, was een bloedig vervolger der Christenen, en liet zoodra hij te Agen kwam, de jeugdige Fides voor zijn rechterstoel verschijnen. De zwakke maagd volgde zonder aarzelen de gerechtsdienaren, maakte het teeken des kruises en bad bij zich zelve: ‘Heer Jesus, die altijd uw dienaren bijstaat, versterk mij en verleen mij de genade, te antwoorden op een wijze Uwer waardig.’ Zoodra Dacius haar voor zich zag, vroeg hij op vriendelijken toon: ‘Hoe is uw naam?’ ‘Ik heet Fides en tracht mijn daden in overeenstemming te brengen met mijn naam,’Ga naar voetnoot1) klonk het antwoord, ‘Welken godsdienst belijdt gij?’ ‘Van mijn kindsheid af heb ik den Heer Jesus Christus gediend en Hem heel mijn ziel toegewijd.’ ‘Geloof mij, mijn dochter, denk aan uw jeugd en schoonheid. Verlaat den godsdienst, dien gij belijdt on offer aan Diana, een godheid die aan uw kunne voegt en u met de kostbaarste gunsten zal overladen.’ ‘De goden der volken zijn duivelen; hoe kunt gij mij raden, hun offers te brengen?’ ‘Hoe!’ riep Dacius vergramd, ‘gij durftonze goden duivelen noemen! Gij zult hun offers brengen of in de folteringen sterven.’ ‘Ik ben niet alleen bereid alle folteringen voor mijn God te lijden,’ hernam Fides stralend van geestdrift, ‘maar ik brand van begeerte om voor Hem te sterven.’ Daarop liet Dacius, woedender dan ooit, een koperen bed brengen, waarop hij het lichaam der heilige met ijzeren ketenen lïet vastbinden; een groot vuur werd er onder aangelegd, welks felheid nog door toevoeging van olie en vette stoffen werd aangewakkerd. De omstanders werden met medelijden en afgrijzen bevangen. ‘Hoe!’ zeiden enkelen hunner, ‘moet aldus gehandeld worden met een jonge maagd, die onschuldig is en wier eenige misdaad bestaat in God te aanbidden?’ Dacius liet er verscheidene grijpen en daar zij weigerden, in den afgodstempel te offeren, werden zij met de H. Fides onthoofd. Zoo won de jeugdige, schoone maagd den martelpalm, haar, volgens de zinrijke voorstelling van den kunstenaar, door een engel uit den hemel aangebracht. | |
Een schip in nood. -Op deze schilderij heeft de Engelsche kunstenaar Weatherhead met groote kracht en waarheid een tooneel voorgesteld, dat reeds dikwijls is afgebeeld, maar om zijn aandoenlijken aard altijd aangrijpend blijft. ‘Je koopt geen visch, maar menschenlevens,’ zegt Maggie Mucklebacket in Walter Scott's Antiquary, en inderdaad moet het kostelijk zeebanket vaak met levensgevaar op de verraderlijke golven worden buitgemaakt. Voorzeker zijn alle menschen bij de vervulling hunner plichten op de een of andere wijze aan gevaar blootgesteld, want nergens ter wereld zijn wij voor lichamelijk letsel gevrijwaard. Zelfs iemand, die regelmatig op een kantoor werkt en dus weinig onder ongemak te vreezen schijnt te hebben, dan hetgeen uit bedorven kamerlucht en een zittend leven voortkomt, kan door een stoomtram of een omnibus overreden worden. Maar toch hoeft zijn vrouw niet zoo ongerust over hem te zijn als de vrouwen van mannen, die bepaald gevaarlijke beroepen uitoefenen. De vrouw van den visscher heeft zelfs meer aanleiding tot angst dan die van den zeeman, welke op lange tochten uitzeilt, omdat zij weet dat hetzelfde ruwe weer, dat om haar hutje huilt, ook de hulpelooze pink van haar man op zee teistert. En op den een of anderen dag volgt dan een ramp, als waarvan wij hier getuigen zijn; dan worden vrouwen tot weduwen en kinderen tot weezen gemaakt. Wat er in het hart der arme strandbewoners moet omgaan, terwijl zij voor hun oogen het wrak gestooten schip met de branding zien worstelen, daarvan kunnen we ons het best een denkbeeld maken door een aandachtige beschouwing der verschillende figuren op het heftig bewogen tafereel in dit nummer. | |
[pagina 176]
| |
De mirtenhof der Alhambra. -Niet lang geleden werd de heele kunstlievende wereld opgeschrikt door het bericht: de Alhambra van Granada staat in vlammen! Gelukkig was de tijding, zooals dat meer met telegraphische depêches het geval is, overdreven. Een tweede telegram stelde de kunstvrienden al gerust: men was den brand eerder meester geworden, dan aanvankelijk gevreesd werd. Alleen de Mirtenhof had eenige schade van belang geleden. Van Madrid, vernam men later, was reeds een bouwkundige, die met den Moorschen stijl vertrouwd was, naar de plaats des onheils gezonden, om zoo spoedig mogelijk te herstellen wat het vuur had vernield.
de mirtenhof der alhambra.
Dat moet hem niet moeilijk gevallen zijn, want van ieder gedeelte der Alhambra bestaan de nauwkeurigste reproducties, hetzij in photographie, teekening of afgietsel, die tot model voor den hersteller kunnen dienen. Nu is de Spaansche ijver in het herstellen van vernielde bouwwerken der oudheid wel wat spoedig bekoeld en lag hij voorbeeld de heerlijke Alcazar van Segovië tien jaren na den brand nog in puin en asch; maar voor de Alhambra is zulk een verwaarloozing minder te vreezen. Deze behoort toch niet enkel aan Spanje, maar is in zekeren zin het eigendom van de heele kunstlievende wereld en die zal wel toezien dat de Mirtenhof behoorlijk hersteld wordt. Hoever die herstelling gevorderd is, kunnen wij niet zeggen, maar in dit nummer geven wij een afbeelding van den Mirtenhof, zooals hij er uitzag voor den brand en zooals hij dus ook weer worden moet, ingeval hij het nog niet is. Wie de Alhambra bezoekt, wordt, alvorens het eigenlijke Moorsche gedeelte te betreden, door het slot geleid, dat Karel V zich door B[e]rruguete te midden en ten koste van het Arabische meesterwerk liet bouwen. Wel een half uur doolt men in de sombere gangen tot men opeens den van zonlicht overgoten Mirtenhof betreedt. Als bij tooverslag ziet de bezoeker zich op eenmaal van het koele Westen in het weelderig Oosten overgebracht en verwondert zich, aan het frissche waterbekken niet een sultan of emir behaaglijk te zien neergehurkt. Dat waterbekken in den vorm van een rechthoek, is omringd met oranjeboomen en mirten, aan welke laatste de binnenplaats haar naam te danken heeft. Op deze ruimte kwamen de vertrekken der sultane uit, wie de binnenplaats tot tuin diende, want maar zelden mocht zij haar vergulde gevangenis, en dan nog gesluierd, in een draagstoel verlaten. Rondom dezen tuin loopt een galerij van slanke zuiltjes, door Moorsche bogen van buitengemeene bevalligheid gedragen, zooals onze teekening voorstelt. Maar wat die teekening onmogelijk kan weergeven, is het bekoorlijk koloriet van het warme klimaat, de zoele frischheid, die uit de stille waterkom opstijgt, de geuren der duizenden bloemkelken. Gelijk de bouwkunst der Arabieren over het algemeen een godsdienstig karakter heeft en met den Koran samenhangt, zoo zijn ook de wanden van den Mirtenhof bedekt met spreuken, welker hoekige letters zoo zeer op de meetkunstige figuren der arabesken lijken, dat de leek ze moeilijk daarvan onderscheiden kan. De Mirtenhof is evenals de heele Alhambra meermalen door Arabische dichters bezongen. Een hunner voert den lusthof aldus sprekend op: ‘Mij heeft de hand des kunstenaars gestikt als een zijden gewaad en als met een diadeem van glanzend edelgesteente gekroond; gelijk de troon der jonge bruid straal ik in hellen luister, maar breng nog hooger genot, dat nimmer wisselt of wijkt. Bij den fonkelenden regenboog kan men mij vergelijken en bij onze vorstin, de zon, die hem te voorschijnt roept.’ |
|