Hoe lang zijn de vorken in gebruik?
Menigeen zal ongetwijfeld verbaasd zijn te vernemen, dat nog voor omstreeks driehonderd jaar de rijken en aanzienlijken zich bij hun maaltijden van hun vingers in plaats van vorken bedienden, om van het gewone volk niet te spreken.
Tot ongeveer het einde der zestiende eeuw treffen wij in de talrijke werken van kultuurgeschiedenis, waar toch vaak genoeg op gravures gastmalen en groote smulpartijen worden afgebeeld, nergens een vork in de handen der gasten aan. Ons, wien de vork reeds lang onontbeerlijk is, komt het haast ongelooflijk voor, dat het ridderwezen, de weelderige hoven van Frankrijk en Borgondië, dat zelfs de hoogbeschaafde kringen der Italiaansche renaissance zulk een tafelgereedschap niet gekend hebben. Bovendien weten wij toch, dat de vorm van de vork reeds de klassieke oudheid niet vreemd geweest is - men denke slechts aan den drietand van Neptunus en aan het braadspit der helden van Homerus - en ten overvloede bevatten ook openbare musea zoowel als particuliere verzamelingen zeer dikwijls kostbare oude vorken, die zeer zeker voor meer dan driehonderd jaar in gebruik moeten zijn geweest. De oplossing van dit raadsel is echter zeer eenvoudig. In de middeleeuwen diende de vork niet tot hetzelfde doel als tegenwoordig, maar werd alleen als braadspit, misschien ook bij het roosten van brood gebruikt. Voor het geringe gebruik,
dat er van gemaakt werd, spreekt ook het feit, dat de inventarissen van vorstelijke huizen steeds een menigte lepels en messen, maar slechts enkele vorken opgeven. Zoo vermeldt een inventaris van den hertog van Anjou (1360) maar een enkelen vork, en koning Karel V van Frankrijk (1380) bezat er in het geheel maar 12 stuks: op een zilverschat van een waarde van meer dan een millioen pond, noemt de inventaris maar twee zilveren vorken met kristallen heften. Onder den inventaris van het Louvre (1420) waren zes zilveren vorken, waarvan drie verguld, terwijl het koninklijke hof van Navarre (1583), en de rijke hertog van Anjou zich maar op het bezit van één vork konden beroemen. Daarentegen moet Gabriële d'Estrées er, omstreeks 1599, reeds een twintigtal bezeten hebben, daar juist om dezen tijd het gebruik der vorken op onze manier in zwang kwam. Geen enkel kroniekschrijver uit de middeleeuwen maakt bij de schildering van tafelgebruiken en gewoonten van de vork gewag; des te vaker daarentegen wordt beschreven, hoe de gast zich aan tafel een stuk vleesch afsnijdt en met behulp zijner vingers naar binnen werkt, en ook andere spijzen brevi manu uit den gemeenschappelijken schotel neemt. Hierdoor wordt ook het herhaalde handenwasschen bij de maaltijden verklaard, waarbij bedienden met waschkommen en handdoeken voortdurend rondgingen.
Ook de dames moesten zich met de vingers behelpen. De geleerde Erasmus van Rotterdam schreef in 1539: ‘Neem wat men u aanbiedt, met drie vingers aan, of houd uw bord bij om het te ontvangen.... Er zijn menschen, die, ternauwernood gezeten, reeds de handen in den schotel steken.’
In de Galathea van den bisschop Della Casa van Benevento. een soort van handleiding voor de wellevendheid, in 1544 verschenen, lezen wij o. a.: ‘Het schijnt, dat men zich de handen niet in tegenwoordigheid van anderen, maar op zijn kamer wil wasschen. Wanneer men echter aan tafel gaat, moet men zijn handen in tegenwoordigheid van anderen wasschen, opdat zij, met wie men zich uit dezelfde schotel bedient, er niet aan twijfelen, of zij zuiver zijn.’ En verder: ‘Een wel opgevoed man moet er zich voor hoeden, zijn vingers vet te maken, opdat het tafellaken niet vuil wordt, daar dit bij allen, die het zien, walging verwekt. De vingers aan het brood schoon te wrijven, dat men eten moet, is ook geen teeken van een goede opvoeding!’
Daar de vorken meestendeels als braadspit dienst deden, is het waarschijnlijk, dat de in de inventarissen vermelde kostbare exemplaren hoofdzakelijk tot het roosten van brood, en tot het aannemen van sommige gerechten, als kleverige confituren, zeer sappige, weeke vruchten, enz. werden aangewend.
Vanwaar stamt nu eigenlijk het tegenwoordige gebruik der vorken? Petrus Damiani verhaalt, dat de gemalin van een Venetiannschen doge, die uit Byzantium geboortig was, gewoon was geweest, haar vleesch in kleine stukjes te snijden en die met een tweetandigen vork naar den mond te brengen, wat te Venetië als een teeken van de uiterste verwijfdheid en van de grootste weelde beschouwd werd.
Deze dogaressa leefde reeds in de elfde eeuw, zoodat het vermoeden voor de hand ligt, dat het eten met de vork het eerst mode is geweest aan het Byzantijnsche hof. In het Westen opende Italië de rij, daarna kwam Frankrijk; maar het volk stak den gek met deze nieuwe mode der aanzienlijken, zooals men uit een satire Isle des Hermaphrodites (1614) zien kan, die tegen de zoogenaamde mignons (saletjonkers aan het hof van Hendrik IV) gericht was. Daarin wordt o.a. gezegd, dat het in dat land verboden was, ‘het vleesch met de vingers aan te nemen,’ zelfs groenten aten de bewoners met vorken, wat voor de toeschouwers een ‘nieuw, zeer ongewoon schouwspel’ was. De Engelsche schrijver van het reisverhaal Crudities (1611) zegt uitdrukkelijk, dat de gewoonte, met de vork te eten, uit Italië stamt. In Frankrijk bezorgde de hertog de Montausier een volledige zegepraal aan de vork. In het huis zijner schoonmoeder, de markiezin de Rambouillet, had hij het gebruik er van leeren kennen en waardeeren, en voerde het in zijn hofhouding in.
Reeds in het midden der zeventiende eeuw kwam het er nog enkel op aan, den vorm van de vork voorgoed vast te stellen. In plaats van met de oorspronkelijke met twee lange en spitse tanden, beproefde men het met drie en vier dichter bij elkaar geplaatste tanden, die later schopvormig omgebogen werden. Ook het heft maakte men handiger door het af te platten en er een lichte buiging aan te geven.
Nog eens: wij, die de vork niet meer zouden kunnen ontberen, kunnen ons haast niet voorstellen, dat het nog zooveel eeuwen niet geleden is, dat ze als een hoogst zeldzaam weelde-artikel beschouwd, en niet of slechts zeer zelden gebruikt werd.