willen doen om mijne liefde te winnen. U zou ik echter bemind hebben zonder dat ge mij goud behoefdet te geven. Maar ge zijt mij ontweken.’
‘Ik ontweek u vooral, omdat ik meende dat ge geen hart in den boezem hadt, dat ge zoo koud als marmer waart, en alleen de dans u kon opwekken.’
Zij staarde vóor zich, hare oogen schenen vlammen te schieten.
‘Het is te laat,’ mompelde zij, thans behoor ik hem. Hij zou u en mij vermoorden, indien ik hem verliet. Het is uwe schuld: gij hebt me aangeraden, naar Parijs te gaan. Nn kan ik me van den ellendeling niet meer losmaken. Maar laten we daar niet verder over spreken. Ik zal mij bedwelmen totdat de gloed mij verteert. Ze liggen voor mij in het stof, die bloeddorstige mannen, en Danton, voor wien zij beven, knielt aan mijne voeten, en ik laat hem te vergeefs om een lachje bedelen. O, het doet mij goed, als allen in den schouwburg mij toejuichen en door mijn dans bedwelmd zijn, terwijl ik hen bespotten kan, en wanneer ik den man, voor wien Frankrijk siddert, als een aankomenden knaap behandel. Ik zet hem den voet op den nek, en de geheele natie ligt voor mij geknield in den man die haar beheerscht. Ik ben verre van gelukkig, maar bedwelm mij, om mijne smart te vergeten. Ik laat mij voor hem als eene danseres portretteeren, en wie het portret ziet, zal hem benijden.’
Zij was op den divan overeind gaan zitten en scheen als in een droom tot zich zelve te spreken. Eensklaps sprong zij op.
‘Bemint ge mij?’ vroeg zij, en in hare oogen lag een sombere gloed, iets onheilspellends.
‘O, zwijg,’ vervolgde zij snel, toen zij zag dat hij wilde antwoorden. ‘Ik heb in uw hart gelezen, toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, en daarbij opgemerkt dat uwe ziel van afschuw voor mij gruwde. In plaats van eene poging te doen om mij te redden, liet ge mij in de macht van mijn kwaden geest, want ge achttet het niet de moeite waard, dat ge om mijnentwil uw oogenblikkelijk gevoel van afkeer bestreedt en uitvorschtet of er ook betere hoedanigheden in mij woonden. Ge zaagt mijne hebzucht, mijn dorst naar goud - en verachttet mij. Toen ik voor u danste, haakte ik er naar, u aan mijne voeten te zien. Dan zou ik met boosaardige vreugde u van mij gestooten, u gehaat en met minachting behandeld hebben; ik zou u en uw gewonden vriend hebben verraden. Maar ge wist uw hartstocht te overmeesteren; ik zag den strijd in uw binnenste; ge ontvluchttet mij, en ik besefte dat er nog mannen zijn, die edel denken en geestkracht bezitten, en dat deze mij moeten verachten. Toen gevoelde ik liefde voor u en verachtte mij zelve, en in het gevoel van bitterheid, dat mij overmeesterd had, volgde ik uw raad en ging naar Parijs, waar ik de bedwelming zocht, die de herinnering en het hart doodt en ons doet vergeten. Daar zag ik u weder. Ge hadt medelijden met mij, en in een tijd, toen iedereen alleen aan zich zelven dacht, niemand een ander vertrouwde, boodt ge mij geld, hulp en raad aan en vertrouwdet mij uwe geheimen toe. Dat was een bewijs dat ge toch nog eenige achting voor mij koesterdet, eenige genegenheid voor mij gevoeldet; ge denkt te edel, om anderen te verachten. Nu ben ik Dantons minnares, en ge weet dat ik u niet zou kunnen verraden. ‘Zeg mij nu wat ik van Danton voor u moet verzoeken. Red de koningin, breng Danton en al de anderen op het schavot, mij bekommert het niet; ik zal even goed voor de aristokraten als voor de sansculotten dansen; en zoo het mij het leven mocht kosten, dat ik om uwentwil Danton heb bedrogen, dan zal mijn
stervensuur zachter zijn dan ik had durven hopen.’
‘Arsene,’ hernam Karel, haar met innige deelneming en diepe ontroering aanziende, ‘ik heb u schandelijk miskend, toen ik meende dat ge te Parijs op uwe plaats zoudt zijn; dat ge onder de schrikbeelden der omwenteling behoordet.’
‘Neen, ge hadt wel gelijk, ik behoor hier,’ viel zij hem haastig in de rede. ‘Ik had geen hart, gij alleen hebt het in mijne borst doen ontwaken, maar voortaan moet het weder dood zijn. - Laat ons nu over iets anders spreken. Zeg mij, wie is die Morier, welke zich in Dantons vertrouwen tracht te dringen en met een geheimzinnig lachje goed van u spreekt, om anderen uit te hooren, of hij ook iets ten uwen nadeele kan te weten komen?’
‘Kent gij hem ook niet nauwkeurig?’ vroeg Karel. ‘Dat spijt me, want ik zou gaarne iets naders omtrent hem willen weten.’
‘Ik weet niets anders van hem dan dat hij de kunst verstaat, de lieden door strikvragen zich te doen verspreken. Hij vroeg me waar ik geboren was, waar ik vroeger had gewoond; daarna veranderde hij eensklaps van onderwerp en vroeg waar ik u had leeren kennen. Danton was bij ons gesprek tegenwoordig. Ik antwoordde dat gij onder degenen waart geweest, die den 10 Augustus het slot hebben bestormd; dat ge mij uit het gedrang gered en tegen ruwe dronken kerels beschermd hebt. Danton was over mijne mededeeling zeer tevreden, maar Morier sprak over allerlei onverschillige zaken en wist het daarbij zoo listig aan te leggen, dat ik me liet ontvallen, dat ik den 10 Augustus niet op straat was geweest. ‘Ge bemint den Duitscher,’ fluisterde hij me toe; ‘hij is een royalist, ge hebt hem te Varennes leeren kennen. Ik zal zwijgen, als ge Danton weet te bewegen, mij eene volmacht in blanco te geven, waarmede ik in den Tempeltoren kan komen.’
‘Ik was zoo in de war,’ ging Arsene voort, zonder te bemerken hoezeer hare laatste woorden Karels belangstelling hadden opgewekt, ‘dat ik hem beloofde, te zullen trachten de volmacht heimelijk meester te worden; ik durfde er Danton niet om vragen, want hij is zeer wantrouwend.’
‘Wat ge mij daar zegt,’ sprak Karel, ‘doet eene zonderlinge gedachte bij mij opkomen. Hij is dus door u in het bezit van de volmacht in blanco gekomen.’
‘Ja! Heeft hij er gebruik van gemaakt?’
‘Ik weet het niet. Zou het mogelijk kunnen zijn, dat aan Danton nog eene andere volmacht is ontnomen?’
‘'t Is mogelijk, maar ik denk het niet. Hij bergt de volmachten altijd goed weg en miste die welke ik genomen heb, want hij heeft nooit meer dan éene onderteekende in voorraad.’
‘'t Is vreemd! Zeg eens, Arsene, houdt ge Morier voor een koningsgezinde?’
‘Ik houd hem voor een intrigant, die liever honderd anderen in 't verderf zou storten dan zich zelven aan eenig gevaar bloot te stellen. Ga hem uit den weg en vertrouw hem niet.’
‘Hebt ge hem na gisteren nog gezien?’
‘Ja; hij is nog heden bij Danton geweest. Zij waren in een druk en geheimzinnig gesprek gewikkeld. Er is eene samenzwering ontdekt. Morier had eene menigte papieren medegebracht.’
‘En waar is hij nu?’
‘Danton heeft hem met het toezicht over den Tempeltoren belast. Er zullen maatregelen genomen worden om de koningin nog strenger te bewaken.’
‘Morier belast met het toezicht over den Tempeltoren!’ riep Karel, die zijne ooren niet vertrouwde. Het was alsof iemand het licht dat hij zocht, nu hier, dan daar voor hem liet opflikkeren; meende hij in het eene oogenblik de zekerheid te erlangen dat Morier in het belang der koningin werkzaam was, dan kwam deze hem in het volgende oogenblik weder als een verrader voor.
‘Danton heeft hem voorloopig daartoe aangesteld,’ ging Arsene voort, ‘maar tot zijne eindelijke benoeming is de toestemming van het komité van algemeen welzijn noodig, en die, zei Danton me later, zal Morier niet verkrijgen, daarvoor heeft hij in 't geheim gezorgd. Ik geloof dat hij Morier vreest en hem alleen spaart, omdat hij weet dat Robespierre hem beschermt. Dat hij hem niet vertrouwt, weet ik zeker.’
De avond begon te vallen, en Karel moest er aan denken, afscheid te nemen.
‘Vriend,’ sprak zij, 't is het beste dat ge mij vermijdt, want Danton is ijverzuchtig, en zijne woede zou verschrikkelijk zijn, als hij te weten kwam dat ik hem bedroog.’
Met moeilijk te beschrijven gevoelens verliet Karel haar; het kwam hem voor als ware hij voor een groot gedeelte de schuld van haar rampzalig leven. Hoe geheel verkeerd had hij dit meisje beoordeeld, hoezeer had hij haar miskend!
Den volgenden dag ontving Karel van Danton zijne aanstelling tot municipaal-beambte. Danton ondervroeg hem met geen enkel woord aangaande Morier of Charlotte Corday. Ofschoon dit hem verwonderde, bevestigde het 't vermoeden van Arsene, dat Danton Morier niet vertrouwde, maar zich wel wachtte, te vroeg te doen blijken dat hij argwaan tegen hem koesterde.
Het toeval wilde dat Karel nog dienzelfden dag met eene zending naar den Tempel werd belast. Hij moest den schoenmaker Simon, wien, zooals onze lezers weten, de zorg voor den dauphin was opgedragen, en den gevangenbewaarder Tison verzegelde instruktiën overhandigen.
Hij had gehoopt, bij deze gelegenheid de koningin of een lid harer familie te zien, maar werd in die hoop bitter teleurgesteld, want tot zijn groot spijt trof hij zoowel Simon als Tison op de voorplaats van den Tempel aan. Hij moest zich verwijderen zoodra hij de instruktiën overhandigd had, en wachtte zich wel, eenige nieuwsgierigheid te laten blijken of vragen te doen, die achterdocht zouden kunnen wekken. Hij had reeds veel gewonnen, nu de deuren van den Tempel nu en dan voor hem geopend zouden zijn; hij moest thans eene gunstige gelegenheid afwachten, die hem de kans zou aanbieden, Maria Antoinette te zien en haar door zijne blikken te zeggen dat zij een trouwen dienaar in hare nabijheid had.
Toen hij den Tempel verliet, bespeurde hij dat iemand hem volgde. Die persoon had de lengte van Morier, maar was veel dikker en had rood haar. In weerwil daarvan meende Karel dat het Morier was; in blik, gelaat en gestalte lag iets wat hem aan dezen herinnerde.
Karel sloeg eene nauwe zijstraat in, in de verwachting dat Morier, althans indien deze de persoon was die hem in eene zoo bedriegelijke vermomming volgde, hem daar zou aanspreken. Maar hij zag zich in die verwachting bedrogen; de man haalde hem in, zag hem in 't gelaat en liep hem toen voorbij. Karel moest zich zeker in den persoon hebben vergist..
Des avonds van denzelfden dag las hij in een blad het bericht, dat de burger Morier met eene opdracht der veiligheids-kommissie naar Lyon was vertrokken. In zijne woning gekomen, vond hij een