Kozakken op de wolvenjacht.
De hoofdvijand der Kozakken, die in de woeste steppen van Zuid-Rusland rondzwerven, is de wolf. De bloeddorstige roover heeft het namelijk gemunt op de kudden van paarden, welke den grootsten rijkdom der ruwe nomaden uitmaken. Ongelukkig, wanneer een jong paard te ver van de kudde afgedwaald en zoodoende van allen bijstand beroofd is! Onherroepelijk wordt het arme dier de prooi der hongerige wolven. Somtijds ook, doch zeer zelden, scharen deze roovers zich in hoopen en doen een nachtelijken aanval op eene geheele kudde. Zelfs vallen zij in den winter, als de kudde van honger uitgeput of door een sneeuwstorm schuw geworden is, deze op klaarlichten dag aan.
Dergelijke veldslagen zijn altijd zeer bloedig. Bij het eerste gevaar sluit de kudde zich tot eene dichte colonne aaneen, en neemt de veulens en jonge paarden in haar midden. Zoo snelt zij den arglistigen vijand snuivend en woest hinnikend te gemoet en stampt en slaat hem neder. De hengsten versmaden fier de veiligheid der geslotene schaar en storten zich afzonderlijk op de grimmig huilende wolven. De wolf kan niet meer ontkomen, want reeds heeft de kudde hem omsingeld, om haar bloedig spel te beginnen. Door honderd hoeven verpletterd, in honderd flarden gescheurd, sterft hij in het opstuivende zand of in de met bloed bevlekte sneeuw. Kan evenwel de wolf de keel van zijn tegenstander grijpen, dan rijt hij die met de tanden open. Maar wanneer de heele kudde in slagorde op de wolven aanrent, dan vluchten zij toch meestal, al zijn ze nog zoo talrijk, terwijl enkele van de stoutste aanvallers als slachtoffers van hunne moordzucht op het slagveld achterblijven.
Met het oog op de verwoestingen, die de wolven telkens in de kudden der Kozakken aanrichten, is het niet meer dan natuurlijk dat de wakkere nomaden hun een oorlog op leven en dood aandoen. De wolvenjacht is eene hunner voornaamste uitspanningen, en zoodra de roofdieren zich in den omtrek vertoonen, maken de Kozakken zich gereed om ze op hunne vlugge paarden en met hunne lange speren te achtervolgen. Onze gravure kan eenigermate een denkbeeld geven van zulk eene verwoede jacht. De paarden, die instinctmatig in de roofdieren hunne doodvijanden herkennen, deelen den hartstocht van hunne berijders en voeren die, snel als de wind, over de besneeuwde steppen, de wolven achterna, die reeds door een kogel getroffen, weldra met de lange speer doorboord en aan den bodem vastgestoken worden.
De sluwheid van het roofdier maakt deze jacht tot een hoogst prikkelend genot voor den Kozak. De wolf toch waagt zich maar zelden in de nabijheid van gewapende mannen, en neemt alle listen te baat om hun het spoor bijster te maken. Maar is hij eindelijk ingehaald, dan wordt hij door vrees voor het gevaar overmand; zijne woestheid verandert in angst en huilend legt hij zich dikwijls op zijde neer om den genadestoot te ontvangen.