XXXVIII.
De dans der sirene.
Al wat Karel van Arsene zag en hoorde, was zoo zonderling en buitengewoon, dat hij te moede was alsof hij droomde. 't Was licht te raden dat zij hem nu een paar staaltjes van hare kunst wilde laten zien, maar indien dit in gewone omstandigheden reeds buitensporig kon worden genoemd, zoo was het in de tegenwoordige meer dan avontuurlijk.
Eene gebeurtenis van groote beteekenis voor de wereldgeschiedenis, die voor Europa de gewichtigste gevolgen kon en voor Frankrijk moest hebben, was binnen de muren eener kleine stad afgespeeld.
De koning van Frankrijk was door de burgers op zijne vlucht aangehouden, er was bloed gestort, en alle gemoederen verkeerden in groote opgewondenheid. De oude vrouw die dit huis bewoonde, waagde hare vrijheid en haar leven door aan een gewonden koningsgezinde huisvesting te verleenen. Op straat heerschten eene groote drukte en beweging. En dit meisje, dat elk oogenblik kon verwachten dat een gewonde, dien zij moest verplegen, in haar huis zou worden gebracht, dacht aan de ijdelste dingen; onbekommerd om hetgeen om haar voorviel, wilde zij dansen, en wel voor een onbekende. Zij scheen even weinig vrees en schaamte te kennen als gevoel te hebben voor gebeurtenissen en zaken, die iedereen het hoogste belang inboezemden.
Zij kwam Karel als een geest voor; hij meende te droomen, 't was hem als ware hij eensklaps aan de werkelijkheid ontrukt; als ware het wezen, dat hij vóor zich zag, een beeld zijner fantazie, een schepsel uit eene andere wereld, dat in 't volgend oogenblik vóor zijne oogen in rook zou vervliegen.
En dit was waarlijk bijna woordelijk het geval. Het meisje, dat op hem den indruk had gemaakt alsof hij een marmeren beeld zag, wier schoonheid iets zonderlings had, dat, hoe betooverend ook, de ziel meer met angst vervulde dan aantrok, zette de stoelen op zij en ging daarbij te werk op eene wijze, die niets bevalligs had en volstrekt niet deed vermoeden dat zij eene danseres was, die zelfs in deze gewichtige oogenblikken haar hartstocht wilde voldoen en in haar roes alles vergat wat om haar heen gebeurde. Zij deed alles zoo bedaard en langzaam als vervulde zij eene taak, waarin zij niet 't minste genoegen vond, en Karel verwachtte haar eene vervelende menuet te zullen zien dansen, ouderwetsch en zonder de minste sierlijkheid.
Hoe verrast was hij echter, eenige stonden later.
Eene greep in het haar, en de weelderige lokken omgolfden borst en schouders.
Op dit oogenblik werd Arsene's gelaat hoogrood gekleurd, alsof zij door de aanraking met een tooverstaf in eene bacchante was herschapen, en nu begon zij te dansen, - maar niet naar regels en vormen; haar dans was een spel om hare bekoorlijkheden te doen uitkomen; 't was alsof een onzichtbare god van den Olympus was nedergedaald en met haar stoeide, nu eens zich door haar liet van gen en dan weer naar haar greep. Nog nooit had Karel iets dergelijks gezien.
Eensklaps hield zij op met dansen en zag hem aan als verwachtte zij nu zijn oordeel te hooren.
‘Zal dat bevallen?’ vroeg zij, tevreden lachend, want zijne verrukking ontging haar niet.
Hij kon geen woord uiten. Wat zou hij dit zonderlinge meisje ook kunnen zeggen, die den hevigsten gloed had kunnen opwekken en zelve zoo koud als marmer was?
De roode kleur verdween van haar gelaat, het was weer wit als marmer; alleen hare oogen fonkelden nog.
‘Mijn dans heeft u bevallen,’ vervolgde zij, toen hij niet antwoordde. ‘Delours heeft me gezegd: ik moet maar zien of de oogen der mannen schitteren; dat is beter dan woorden van lof. Gij zijt de eerste voor wien ik gedanst heb; is het u veel goud waard, het nog eens te zien?’
Zij droogde zich het zweet van 't voorhoofd. Karel had haar om die vraag, als een booze geest met een tooverwoord van de aarde willen verbannen.
‘Ge zult zooveel geld verdienen als ge maar wilt,’ gaf hij ten antwoord. ‘Ge zult in stapels goud kunnen woelen en, als ge wilt, duizenden ruineeren. Ge zult gelukkig zijn, want ge mist hetgeen anderen ongelukkig kan maken, ge hebt geen hart. Ge zult doen ontvlammen - en zijt zelve koud als marmer. Ga naar Parijs! Daar is uwe plaats; ge zult er triomfen behalen zooals geene andere ooit heeft behaald, maar ik.... 't zou me veel waard zijn, als ik u niet had zien dansen, als ik u in 't geheel niet had gezien. Ge zijt schoon als de godin der verzoeking, maar ge hebt geen bloed in de aderen, geen hart dat warm kloppen kan. Ge wilt slechts goud, - goud. Eet ge ook goud?’
Hij sprak dit als in een droom, als in verbijstering. Hij wilde met alle kracht de verzoeking bestrijden.
Zij begreep wat hij zeggen wilde, en haar gelaat nam eene uitdrukking aan, die bewees dat zij niet alle gevoel had afgeschud; het stootte niet meer door ijzige koelheid af - er lag leven in.
‘Ik heb bloed in de aderen,’ sprak zij, ‘en misschien heb ik ook een hart. Delours heeft mij hetzelfde gezegd wat gij zooeven zeidet. Maar ik ben er blijde om dat ik u koud heb toegeschenen, hoewel mijn dans u verrukte. Ik wil niet dat het mij zal gaan zooals mijne moeder me heeft verteld dat het haar gegaan is; ik wil niet zijn gelijk de bloem waaruit elke vlinder den honig zuigt en die men daarna laat verwelken en verkwijnen. Mij zal niemand, die aan mijne voeten heeft gelegen, van zich stooten of verlaten; ik weet dat ik hem daartoe de macht geef, als ik zijne bede verhoor; ik zal die dus niet verhooren. Ik wil de hartstochten opwekken, maar de dwazen uitlachen en mij zelve niet door den hartstocht laten bedwelmen. Ik wil niet als eene bedelares sterven; ik wil niet de slavin van éen man worden, daar ik hen allen beheerschen kan, het geheele geslacht. Maar zij mogen zich voor mij ruineeren; ik wil hun goud, ik wil hen bedriegen. Waarom zou de vrouw altijd de bedrogene, de verlatene, de onteerde zijn? Ik weet dat de vrouw verloren is zoodra zij bemint. De man die voor haar in het stof heeft geknield vóordat zij hem heeft verhoord, wordt haar tiran zoodra zij het heeft gedaan. Thans predikt men de vrijheid. Had ik een hart, dat zwak genoeg was om mij zoo ver te brengen, dat ik van mijne vrijheid afstand kon doen, om eene slavin te worden, dan zou ik me dooden. Ik wil heerschen; ik wil mannen in 't verderf storten; zij moeten aan mijne voeten liggen en versmachten, en ik zal hen bespotten. Gij hebt zeker nog geen meisje bedrogen, dat ge mij berispt. Waarom kleurt ge? Ha, ha, ik raad het, ge berispt mij, omdat ik verstandig ben. Hadde ik een hart zooals ge het de vrouwen toewenscht, dan zou ik verloren zijn.
Karel wendde het gelaat af.
Het beeld van Angela stond hem voor den geest, dat beeld van vrouwelijke zachtheid en teederheid, van innige liefde en kinderlijk geloovig vertrouwen. Had hij afkeer en een heimelijken angst gevoeld voor dit zonderlinge meisje, die met afgrijslijken hoon alle edele gevoelens verloochende, de zonde prees en met de liefde spotte, toch had elk harer woorden zijn hart als een dolksteek getroffen. Wat anders dan de slechtheid en gewetenloosheid der mannen had haar hart zoo kunnen vergiftigen?
Zij had gelijk - 't was verstandig, er tegen te waken, dat zij geene tranen van teleurstelling behoefde te storten; hare wijsbegeerte had een basis, die eene