weldaden der beschaving deelachtig te maken. De opstand van den Mahdi heeft dit werk grootendeels verwoest: maar toen Dr. Schnitzler nog onafhankelijk gebood, was in zijne provincie de slavernij en het mishandelen van inboorlingen volkomen afgeschaft, terwijl de reisverhalen uit die streken vroeger op iedere bladzijde van slavenjachten, brand, moord, oorlog en de onmenschelijkste gruwelen melding maakten.
Zoo lang Dr. Schnitzler gouverneur was, ging zijn leven in gestadigen arbeid voorbij. In zijne hoofdstad Lado bezocht hij vroeg in den morgen het hospitaal en gaf zijne geneeskundige voorschriften; de dag werd dan aan regeeringszaken gewijd, en des avonds schreef Dr. Schnitzler verhandelingen over land- en volkenkunde, over aardrijkskundig, en botanische vraagstukken of over taalkunde.
Met recht bewonderen wij de veelzijdigheid van dezen man, die van de beschaving afgesneden, in den strijd tegen de ongetemde natuur en menschenwereld van Middel-Afrika zooveel mocht tot stand brengen. Hij zat toch duizend mijlen ver van het beschaafde Europa en slechts tweemaal in de maand bracht een stoomboot uit Egypte hem de noodzakelijkste behoeften, zoodat Emin Pasja dikwijls zelf voor ingenieur of handwerksman spelen moest. Zoo heeft hij wegen aangelegd, den negers geleerd hoe men wagens maakt en ossen in het juk spant. Daarbij voerde hij met groot gevolg den aanplant van katoen, koffie, rijst, indigo en graan in. Zoo werd zijne provincie als eene bloeiende oase in de woestijn, terwijl rondom hem nog de Afrikaansche barbaarschheid heerschte, de slavenjagers hunne schandelijke menschenjachten hielden, dorpen platbrandden, de mannen vermoordden, vrouwen en kinderen als slaven wegsleepten.
Deze slavenjagers, die hij en Gordon te keer gingen, waren zijne bitterste vijanden en tevens aanhangers van den Mahdi. Zij loerden sinds lang op zijn ondergang, en dat Emin Pasja hun nog zoo lang het hoofd heeft kunnen bieden, dankte hij alleen aan de trouw zijner soldaten en negers, welke hem aldus de ondervondene weldaden vergolden. Daarbij bleef inderdaad Emin hopen op ondersteuning uit Europa, en inderdaad op zijn noodkreet daagde eindelijk hulp. Wel deed Engeland van staatswege niets voor Emin, maar rijke Schotten brachten groote sommen bijeen om Stanley tot de expeditie ter bevrijding van Emin uit te rusten. Gelijk men zich herinnert, liet Stanley gedurende een vol jaar na het aanvaarden van zijn tocht niets meer van zich hooren, zoodat het gerucht zich verspreidde dat hij met heel zijne karavaan den dood gevonden had, welke verontrustende mare hij echter door zijn gelukkigen terugkeer met Emin zegevierend gelogenstraft heeft.
Terwijl echter deze twee Afrika-vorschers veilig en wel zijn teruggekeerd, verkeert men weer in ongerustheid omtrent het lot van een derden onderzoekingsreiziger, insgelijks uitgetogen om Emin Pasja te vinden
Het is de 33jarige Dr. Peters, van wien reeds herhaalde malen gemeld is, dat hij met heel zijne expeditie is vermoord, maar ook even dikwijls dat hij zich veilig en wel hier of daar ophield: het laatste bericht hield in dat hij zich tusschen de rivier Kenia en het meer Baringo bevond.
Ook Dr. Peters is een hoogst merkwaardig man. Als zoon van een predikant te Neuhaus aan de Elbe geboren, verliet hij de kloosterschool te Ilfeld tegen Paschen van het jaar 1876 met de loffelijkste getuigschriften, studeerde te Göttingen en Sübingen in de geschiedenis, de staathuishoudkunde en de rechtswetenschap en verwierf zich in 1878 den graad van doctor. Het jaar daarop toog hij naar Londen, waar hij in de omgeving van den minister Chamberlain gelegenheid vond, zich van de beginselen der Engelsche koloniale politiek op de hoogte te stellen. Na een vierjarig verblijf te Londen, dat door reizen naar Frankrijk. Italië, Oostenrijk, Hongarije, Nederland en België was afgewisseld, keerde hij naar Duitschland terug om zich met al zijne kracht te wijden aan de daar opkomende koloniale beweging. Zoo stichtte hij in 1884 de Maatschappij voor Duitsche kolonisatie en later de Duitsche Oost-Afrika-maatschappij, wier voorzitterschap hij eerst neerlegde om de leiding der expeditie tot bevrijding van Emin Pasja op zich te nemen.
Hij was zich de gevaren, welke hem dreigden, wel bewust, toen hij den 25en Juli 1889 met slechts 25 Somali-krijgers van Witoe opbrak om over de Kenia, naar de evenaar-provincie van Soedan door te dringen en Emin hulp te brengen; maar hij vertrouwde op zijne bekendheid met Afrikaansche toestanden, misschien ook op zijn geluk, en vóór alles was hij van het gewicht der handhaving van Emin Pasja op diens post voor het Duitsche kolonisatiewerk overtuigd. Dat gaf hem den moed, het waagstuk met betrekkelijk geringe middelen te volvoeren en tegen den raad van Wissmann den tocht naar Wadelai te aanvaarden. Den 12en September reeds kwam het treurig bericht dat hij tusschen Nkone en Massa aan de Tana-rivier, met zijne gezellen in eene hinderlaag gevallen en vermoord zou zijn. Doch, gelijk men weet, is die tijding gelukkig later voorbarig gebleken.
Aan Dr. Peters heeft de Duitsche kolonisatie groote verplichting, Het is hem gelukt een twaalftal verdragen te sluiten met stamhoofden in Oost-Afrika, waardoor een vruchtbaar gebied tusschen de Groote Meren en de kust met eene oppervlakte van 2500 vierkante mijlen onder Duitsche ‘bescherming’ is gekomen. Hij heeft dus grootelijks bijgedragen tot vestiging van dat ‘Duitsche Rijk in Oost Afrika,’ hetwelk de benoeming van een vasten rijkscommissaris op de Oostkust noodig maakte. Als zoodanig werd den 8en Februari van het vorig jaar benoemd kapitein, thans majoor Wissmann.
Het streven tot onderdrukking van den slavenhandel is het vooral, wat onze belangstelling wekt voor de pogingen der Europeesche mogendheden om vasten voet te verkrijgen in het zwarte werelddeel.
Wij behoeven hier met meer te herhalen dat de slachtoffers van den slavenhandel jaarlijks bij millioenen moeten geteld worden. In geheel Middel-Afrika woedt de slavenhandel en bijna alle karavanen, welke de woestijn doortrekken, voeren met andere vracht ook menschelijke koopwaar mede.
Wat wij op de teekening in dit nummer aanschouwen, is het begin van zulke woestijn marsch en tevens de aan vang van den eersten nood. ïkorraad is uitgeput; niet alleen de dorst der karavaan, maar ook de heete woestijnwinden hebben de waterzakken geledigd. De drijvers met de rijkameelen zijn vooruitgezonden, om aan de naaste bron water te putten. Zij worden door de slavenkaravaan gevolgd. Het is een uitgedroogd rivierdal, een wadi, waarin ze zich bevinden; wel vindt men daar wat woestijngras en struiken, maar de bodem is uitgedroogd en heet; te vergeefs zou men hier naar water graven. De zon, de grootste vijandin der versmachtenden, is opgegaan en zendt van den wolkenloozen hemel hare gloeiende stralen op de lommerlooze vlakte neer. Vergeefs strekken de ongelukkigen de armen uit en roepen, smeeken om een droppel water: er is geen water. Een zwakke jongeling bezwijkt; hij wordt met de zweep voortgedreven - hij moet voort, want wie hier liggen blijft, is een kind des doods.
De ervaren geleider aan de spits van den stoet staart somber voor zich uit. De zon stijgt hooger; ginds aan de buiging van den wadi is eenige schaduw te bemerken, op die plek wil hij rusten; dan zullen allen het gezicht bedekken om de uitwaseming des lichaams door ademhaling te verminderen en zwijgend blijven liggen tot de kameelen terugkeeren of de nacht hen, die nog in leven zijn gebleven, den verderen tocht veroorlooft.
Wanneer men die gruwelen overweegt, beseft men eerst het gewicht der edele onderneming van kardinaal Lavigerie, op wiens roepstem het beschaafde Europa is opgestaan om te beproeven om aan die ellende een einde te maken. De diplomatie houdt zich op het oogenblik met het vraagstuk van den slavenhandel bezig. Op voorstel van Engeland, heeft onze koning, die als souverein van den Congostaat op deze onderscheiding aanspraak had, te Brussel een congres bijeen geroepen van de 14 mogendheden, die in 1885 te Berlijn de Congo-acte geteekend hebben, welke reeds op dit vraagstuk betrekking had.
Hopen wij dat de beraadslagingen mogen leiden tot een gezamenlijk optreden der koloniale mogendheden ieder op haar eigen gebied, ter onderdrukking van den slavenhandel en om de vreedzame negerbevolking deelachtig te maken aan de beschaving door handel, landbouw, nijverheid, maar vooral door het Christendom.