niemand, behalve misschien eenige zijner lustige kameraden, dacht er aan, hem het regentschap op te dragen. ‘Volgens het oordeel van 't volk,’ schrijft Menzel, ‘was 't nu niet alleen met Lodewijk XVI, maar ook met het koningschap gedaan, en wel voor altijd.’
Men riep op straat den brief van den ‘voormaligen’ koning der Franschen te koop; alle beelden van koningen en prinsen werden verbrijzeld of bedekt; de woorden ‘koning,’ ‘koningin,’ ‘koninklijk’ op de uithangborden werden uitgewischt; aan de Tuilerieën werd een biljet aangeplakt met de woorden: ‘Een huis te huur.’
Indien de koning niet ware teruggevoerd geworden, zou men zeker reeds toen de republiek hebben uitgeroepen; dan zou ook zijn bloed niet zijn vergoten geworden, want 't is zeer onwaarschijnlijk dat Lodewijk bij zijn gebrek aan geestkracht zich tegen zijne vervallen-verklaring van den troon zou hebben verzet.
Het noodlot wilde het echter anders. Na twee dagen kwam te Parijs de tijding dat de koning en zijn gezin te Varennes gevangen genomen waren. Dadelijk benoemde de Nationale Vergadering drie kommissarissen: de heeren Latour Maubourg, Barnave en Pétion, en droeg hen op de ontvluchten onder hun opzicht en hunne bevelen terug te voeren. In de zitting van den 25 Juni werd Lodewijk XVI voorloopig, totdat het tegen hem te voeren proces zou zijn afgeloopen, van zijne waardigheid ontzet.
Thans keeren we naar de gevangenen terug, wier begeleiders de vlucht hadden genomen, toen de koning Bouilly het bevel had doen toekomen, met zijne troepen terug te keeren, en dus verklaard had, van allen tegenstand af te zien. Het ontbrak den ongelukkigen echter niet aan bewijzen van deelneming.
‘Cazotte,’ aldus verhaalt Hesekiël, ‘bevond zich op zijn landgoed bij Pierry, een uur van Epernay gelegen, toen hij hoorde dat de koninklijke familie op hare vlucht te Varennes was aangehouden en teruggevoerd werd. De nationale garde van Pierry werd onmiddellijk naar Châlons ontboden, om gedurende den tijd dat de koninklijke familie aldaar zou verblijven, er de orde te handhaven.
‘Cazotte's oudste zoon was kommandant van de nationale garde van Pierry; de grijze vader liet den jonkman voor zich knielen en sprak, terwijl hij hem zijn zegen gaf: ‘Ga, mijn kind, doe de uniform die ge draagt eer aan. God geve dat gij onzen heer, den koning, een weinig troost kunt schenken.’
‘De jonge Cazotte kwam met zijne lieden te Châlons en kreeg bevel, de toegangen tot het hôtel Rohan te bezetten, wanneer de koninklijke familie daar zou afstijgen. Cazotte liet door zijn kleinen troep plechtig beloven dat zij niemand zouden doorlaten. Nauwlijks had hij de posten uitgezet, toen het rijtuig met den koning en zijn gezin te midden van eene ontelbare menigte kwam aanrijden Een woedend gebrul en vreeslijke bedreigingen werden gehoord, toen de leden der koninklijke familie het rijtuig verlieten; vooral werd de koningin met spot en smaad overladen. Toen riep de jonge Cazotte de koningin in de Duitsche taal toe: ‘Wees gerust, God zal over u waken!’
‘De Duitsche keizersdochter dankte met een blik voor dien troost in hare moedertaal.’
De koning, de koningin, hunne dochter en prinses Elisabeth kwamen gelukkig het huis in; toen echter wierp de menigte zich zoo woedend op de kleine bende van Cazotte, dat zij door de gelederen brak, en de soldaat van de lijfwacht, die den dauphin op den arm droeg, het huis niet meer kon bereiken.
Het verschrikte kind riep om zijne moederen begon te weenen. Cazotte nam hem op den arm en bracht hem ongedeerd aan zijne moeder.
Men had op het kleed der koningin getrapt en het gescheurd. Cazotte liet de dochter van den herbergier, mejuffrouw Vallée, roepen, die weenend het kleed herstelde.
‘Zoo handelde Cazotte, de zoon,’ schrijft Hesekiël. ‘Zijn grijze vader werd eenige weken daarna weder in de gevangenis geworpen, omdat men zijne briefwisseling met Pouteau, een sekretaris van den koning, had ontdekt. Hij zou in den kerker zeker een slachtoffer van de September-moordenaars zijn geworden, indien zijne dochter Elisabeth, een zeventienjarig meisje, dat hem in de gevangenschap was gevolgd, zich niet tusschen haren vader en zijne moordenaars had geworpen.
‘Over mijn lijk gaat de weg naar 't hart mijns vaders,’ roept het moedige meisje, en haar heldenmoed treft zelfs de bandieten en verwekt zooveel geestdrift bij de omstanders, dat zij de onmiddellijke invrijheidstelling van vader en dochter eischen.
‘Die edele zelfopoffering baatte den ouden Cazotte echter slechts weinig; een paar dagen later dreef Pétion, die toen maire van Parijs was, het door dat Cazotte weder gevangengenomen werd. Hij stond terecht voor de vreeslijke rechtbank, die met recht en gerechtigheid den spot dreef; maar zelfs de woeste moordenaars, die als rechters zitting hadden, konden geene schuld vinden in dezen grijsaard, wiens vlekkeloos leven, zachtmoedigheid en goedheid algemeen bekend waren.
‘Met afschuwlijke huichelarij zei eindelijk de openbare aanklager:
‘Helaas, dat ik in u na een twee en zeventigjarig deugdzaam leven nog een schuldige moet zien. Het is niet genoeg, een goed vader, een goed echtgenoot, een goed mensch te zijn, men moet ook een goed burger wezen.’
‘En op denzelfden huichelachtigen toon voegde de voorzitter der rechtbank er bij:
‘Ge kunt den dood zonder vrees in 't gelaat zien, Cazotte; hij kan u niet verschrikken.’
‘Cazotte behoefde dien troost niet. Hij nam schriftelijk afscheid van de zijnen; op het schavot knipte hij eene lok van zijne grijze haren af en zond die aan zijne dochter, de moedige en schoone Elisabeth, als een laatste groet; zacht deed hij een gebed en riep toen luide: ‘Ik sterf zooals ik geleefd heb, getrouw aan God en aan mijn koning!’
Het is eene zware taak, te schetsen wat de koninklijke familie moest verduren gedurende den terugtocht naar Parijs, die vreeslijk langzaam ging, daar nationale gardes te voet het rijtuig van de eene plaats naar de andere begeleidden.
De kleine dauphin leed het minste; de koning schikte zich geduldig in zijn lot; maar op de dochter van het ongelukkige koningspaar, Madame Royale, de toen dertienjarige prinses Maria Theresia Charlotte, maakte de reis een onvergetelijken indruk.
Den 5 en 6 Oktober 1789 had het elfjarige kind voor de eerste maal de woedende volksmenigte gezien, toen het janhagel het slot te Versailles binnendrong en men haar en hare ouders naar Parijs vervoerde in een rijtuig, dat door de bajonetten der nationale gardes en de pieken der sansculotten werd omgeven, en waaromheen de dronken wijven der hal dansten en sprongen. Zij lag te sluimeren, toen men hare ouders op de vlucht had gevangengenomen, en op deze verschrikkelijke terugreis naar den kerker te Parijs stikten de gevangenen bijna van de hitte en het stof, de tocht ging langzaam als ware het eene parademarsch, en aan elken kruisweg stonden vooruit-dringende menschenmassaas, die allen monsieur en madame Veto wilden zien.
Het arme kind beefde van angst. En hare moeder, de trotsche keizersdochter? Hoe bleek was haar gelaat, hoe somber en bedrukt zag zij op de haar dierbaren! Ja, 't was eene ontzettende vernedering voor de dochter van Maria Theresia, als eene voortvluchtige gevangene naar het tuchthuis Parijs teruggevoerd te worden; 't was eene gruwelijke foltering voor de moeder, hare kinderen zoo zwaar te moeten zien lijden, en dat alleen door de zwakheid van hunnen vader.
Te Epernay troffen de kommissarissen van de Nationale Vergadering de koninklijke familie. 't Was de 23 Juni, de datum waarop twee jaar geleden Lodewijk XVI, op aanraden van Maria Antoinette, zich op den toon van een heerscher de onbeperkte koning van Frankrijk had genoemd. De raad der koningin had veel onheil gesticht, omdat zij nooit had kunnen gelooven dat haar koninklijke gade geen enkelen droppel heldenbloed in de aderen had; omdat zij altijd had gehoopt dat hij zich eindelijk als een man zou gedragen en als koning zou doen gelden.
Barnave en Pétion verklaarden dat zij in het rijtuig van het koninklijk echtpaar zouden plaats nemen; Latour zou in het rijtuig bij het gevolg gaan zitten.
Pétion gedroeg zich als een ruw, gevoelloos man: de een en twintigjarige Barnave daarentegen maakte voor den koning eene eerbiedige buiging en bloosde hevig toen hij dit ook voor de schoone, ongelukkige keizersdochter deed; hij gevoelde medelijden met het ongeluk.
De kommissarissen hadden in last, voor de veiligheid van het koninklijk paar te waken; het volk moest er zich dus bij bepalen, beleedigingen en verwenschingen te uiten, doch koelde zijne woede, door de lijfgardes, die als voorrijders dienst hadden gedaan en nu ook gevangengenomen waren, voor de oogen des konings te kwellen en te mishandelen.
De nationale gardes van de plaats waar men aankwam losten die van de vorige af, doch den koning en zijn gezin gunde men geene rust. Te St.-Ménéhould had de dauphin zoo hevig de koorts, dat de koning beval halt te houden.
Niemand stoorde zich aan het bevel.
‘Waarom brengt men me niet naar bed?’ kermde het kind. ‘Ik ben ziek.’
Maria Antoinette, die tot nu toe geen woord gesproken, geene klacht geuit had, nam haar kind op den arm en toonde hem aan het volk.
‘Genade!’ smeekte zij. ‘Hebt medelijden met dit kind! Gunt ons een paar uur rust!’
‘Vooruit!’ brulde het gepeupel, en het rijtuig vervolgde zijn weg. Men kende geene erbarming.
Drouet plaatste zich nu aan het hoofd van den stoet. Het volk juichte hem toe, terwijl het tegen het koninklijk echtpaar de vreeslijkste verwenschingen uitbraakte. Maria Antoinette werd rood van woede, schaamte en smart; mevrouw Elisabeth bad.
Een oude edelman drong door de menigte, maakte voor de gevangenen eene buiging en riep: ‘Leve de koning!’ Men schoot hem neder. Zijn bloed bespatte het rijtuig. De kogels floten er langs.