houden te worden. De huiselijke haard is het aangewezen altaar, waarop het heilig vuur der eerbiedwaardige oude overleveringen, van christenzin en burgerdeugd, te midden der stormen van dwaling, welke onze maatschappij beroerene veilig onderhouden wordt. Geene beter, kweekplaats voor degelijke burgers dan het huisgezin. En om dat gezin aantrekkelijk te houden voor al zijne leden is het goed, dat er bij wijlen huiselijke feesten worden gegeven, - geene schitterende soirées om te pronken tegenover bekenden, maar gezellige bijeenkomsten van familie en vrienden alleen met het doel, den band van vrede en vriendschap nauwer toe te halen.
De blijde dagen van Kerstmis, de genoeglijke Oudejaarsavond leenen zich bij uitstek tot die patriarchale feestvieringen.
Als buiten de sneeuwjacht giert of een ijzige wind de straten kaal veegt, is het een genot warm bijeen te scholen onder de vriendelijke lamp, rondom den knappenden haard, zich te verlustigen door aangenamen kout of den tijd te korten door een vroolijk lied. Op onze eerste gravure zien wij het jonge volkje zich verdringen rondom de piano, waarop de oudste dochter des huizes een geliefkoosd wijsje tokkelt, terwijl de broertjes en zusterkens haar met hunne zilveren stemmekens begeleiden.
Maar het glanspunt der feestviering ‘van het oude in het nieuwe jaar’ is de gewichtige klokslag van middernacht, het beteekenisvolle keerpunt in den jaarkring, als ouders en kinderen, broeders en zusters elkaar, naar oud-vaderlansch gebruik met klinkende glazen, het welkom toeroepen in het nieuw ingetreden jaar.
Al onzen lezers wenschen wij zulk een feestelijken overgang van het oude in het nieuwe jaar toe, als onze tweede gravure ons te aanschouwen geeft, en van ganscher harte voegen wij bij den heilwensch, dien de feestelingen op dat gezellig tafereel elkander toebrengen, ook van onzen kant aan den lezer, een welgemeend ‘Zalig Nieuwjaar!’