vermoordde, wordt de stormklok weder geluid: de nationale garde grijpt naar de wapens, de straten worden opgebroken, en de steenen naar de bovenste verdiepingen der huizen gedragen, om het leger te verpletteren.
‘En toch verlieten in dezen nacht de op 't Champ de Mars bijeengetrokken troepen, op bevel des konings, hunne tenten, naar Versailles.’
't Was een afgrijselijk schouwspel, dat de stad opleverde, toen mannen en vrouwen bij fakkellicht op de straten kogels goten en pieken scherpten, als maakte men zich gereed voor een strijd, op leven en dood.
Aan 't hof te Versailles heerschte intusschen de schromelijkste verwarring. Zoowel de partij die tot verzoening gezind was, als die welke den strijd verkoos, beproefden het uiterste om den koning tot haar gevoelen over te halen. De Nationale Vergadering zond gedurig deputaties naar den koning, om hem te verzoeken, de troepen uit Parijs terug te trekken; zij stelde zijne raadgevers verantwoordelijk voor de gevolgen van tegenovergestelde maatregelen.
De koningin en hare partij, waarbij zich ook de hertog van Broglio had gevoegd, was evenwel vastbesloten. De hertog had zich tegenover de koningin verbonden om, indien hij daartoe bevel kreeg, Parijs door een gelijktijdigen aanval op zeven punten te zullen overmeesteren - indien zijne troepen hem niet verrieden. Om die troepen voor zich te winnen, had het hof geld noch beloften gespaard.
Afgevaardigden van alle legerafdeelingen werden in de tuinen van Versailles en Trianon door de schoonste hofdames onthaald en met vleierijen overladen; men meende daardoor den goeden geest onder de soldaten te herstellen en rekende op de belofte van den hertog van Broglio, die den aanvoerders der troepen reeds het bevel had doen toekomen, zich gereed te houden, om in den nacht van 14 tot 15 Juli naar Parijs op te rukken.
De partij der koningin, die alles wilde op het spel zetten om alles te winnen, deed al het mogelijke om den koning het gevaar minder groot voor te stellen.
Karel Von Krohn die op verkenning naar Parijs geweest was, was te Versailles teruggekomen en had de koningin zijne bevinding medegedeeld. Had men gewaand een weinig beteekenend oproer te moeten bedwingen, nu vernam men van hem dat geheel Parijs in opstand was; dat het eene omwenteling was, en de vrees dat de koning alle moed en geestkracht zou verliezen, was maar al te zeer gegrond. Maria Antoinette wilde van voorstellen tot toegevendheid niets hooren.
‘Graaf Lally,’ sprak zij, toen deze eenige tegenwerpingen maakte, ‘ik vrees den dood minder dan de schande, en toegevendheid jegens rebellen is schande, is eene laagheid. Ik denk dat er wel mannen van eer zullen zijn, die voor den koning willen strijden en sterven.’
‘Mevrouw,’ antwoordde Lally, ‘ge zult me altijd voor de deur der koninklijke vertrekken vinden, en slechts over mijn lijk zal de vijand die binnendringen, maar ik kan u niet aanraden, het zoo ver te laten komen, dat gij en de koning zulk een gevaar zoudt moeten vreezen.’
‘En wat is uwe denkwijze, mijnheer?’ vroeg de koningin aan Karel Von Krohn, die naast zijn vriend stond. ‘Meent gij ook dat men jegens oproerlingen toegevend moet zijn?’
‘Mevrouw,’ antwoordde Karel, ‘indien de koning op het leger kon rekenen, zou hij nog veel wagen door een strijd met het volk, - maar wie kan voor het leger instaan? Ik geloof dat de koning 't verstandigst zou doen, als hij met het leger naar eene versterkte plaats vertrok en zich daar eerst van den geest onder de troepen vergewiste.’
De koningin had een geheel ander antwoord verwacht. Hare lippen trilden; men kon het haar aanzien hoe vreeselijk haar trotsch hart leed.
‘Ons terugtrekken,’ mompelde zij, ‘dat zou reeds eene nederlaag zijn. Indien 't zoo ver was gekomen....’
De baron De Breteuil had te Versailles biljetten van Parijsche schouwburgen en Parijsche beursnoteeringen laten drukken, om den koning in den waan te brengen dat te Parijs alles rustig was en de opstand niets beteekende. Daardoor kwam het dat de koning op de voorstellen van de deputatie der Nationale Vergadering antwoordde:
‘Ge verscheurt mij het hart door het verhaal van de ongelukkige gebeurtenissen te Parijs. 't Is niet aan te nemen dat de gegeven bevelen daarvan de oorzaak zouden zijn. Ge kent het antwoord dat ik aan de eerste deputatie heb gegeven; ik heb er niets bij te voegen.’
Toen men echter het gebulder der kanonnen hoorde, kon de waarheid niet langer verheeld worden; men stelde den koning evenwel gerust met de verzekering, dat hij veilig was onder de bescherming der troepen, die men naar Versailles had teruggeroepen, - en hij ging ook dien avond onbevreesd naar bed.
De koningin overlegde intusschen met hare vrienden en den hertog van Broglio wat hen te doen stond. Er heerschte oneenigheid in haar kabinet, daar zij naar den raad, dat het hof zich naar Metz zou begeven, niet wilde luisteren. De hertog van Liancourt maakte, toen hij dit hoorde, gebruik van de vrijheid, die hij als oppergarderobemeester had om altijd den koning te naderen, en ging hem in zijn bed opzoeken, waar hij met hem alleen was, om hem omtrent den waren stand der zaken in te lichten en hem te doen beseffen in welk gevaar hij de kroon en het land bracht, als hij den raad der koningin volgde en met een leger, van welks trouw hij niet zeker was, den strijd tegen het geheele volk aanvaardde; hoe hij daarentegen de gemoederen tot bedaren zou brengen, door op de Nationale Vergadering te vertrouwen en zich onder hare bescherming te stellen.
‘Ei, ei,’ moet Lodewijk gezegd hebben, toen hij vernam dat de Bastilje was bestormd geworden, ‘dat is een formeele opstand.’
‘Neen, sire,’ antwoordde de hertog, ‘'t is eene omwenteling.’
De koning verklaarde zich bereid den raad van den hertog te volgen, zoodra hij zou geslapen hebben.
De Nationale Vergadering hield dien nacht eene zitting en had juist besloten tegen den morgen eene derde deputatie naar den koning te zenden, toen zij het bericht ontving dat hij, alleen door zijne broeders vergezeld, zonder het minste praalvertoon naar de vergaderzaal op weg was.
De vergadering juichte toen zij dit vernam, maar Mirabeau riep: ‘Laten we ons niet te vroeg verheugen en eerst afwachten wat de koning ons te zeggen heeft. Het bloed onzer broederen vloeit te Parijs. In deze droevige oogenblikken moeten we den monarch met eene sombere terughouding ontvangen. Het zwijgen der volken is eene les voor de vorsten.’
Deze woorden hadden de door hem gewenschte uitwerking, en met somberen ernst ontving de vergadering den vorst.
Die stemming der vergadering deed den koning ontstellen en baarde hem ongerustheid. Evenwel maakte hij, door de vergadering met den door haar gekozen naam aan te spreken, een zeer gunstigen indruk, en toen hij verklaarde dat hij voortaan met zijn volk eensgezind wilde zijn en, in 't vertrouwen op deszelfs liefde en gehechtheid, de troepen uit de nabijheid van Parijs zou doen terugtrekken; toen hij op bewogen toon riep: ‘Welaan, afgevaardigden van mijn volk, ik vertrouw mij aan u toe!’ toen weerklonken luide juichtonen, en onder een donderend ‘Leve de koning!’ geleidde de geheele vergadering hem naar het slot terug.
De koningin zag den stoet aankomen. Lally riep in geestdrift: ‘Mevrouw, nu ziet ge het, het volk bemint zijn koning; deze triomf is zeker schooner dan eene bloedige overwinning.’
Maria Antoinette antwoordde niet. Ook zij was ontroerd toen het gejuich haar oor bereikte, maar haar trotsch hart zag er alleen de vreugde der overwinnaars in over de vernedering van den vorst. Die minnen hadden zich tegen den koning verzet, en nu juichten zij omdat de koning aan hun verlangen had voldaan. Was hij niet eene speelpop in hunne handen!
De boezem der schoone vrouw zwoegde hevig; was er dan niemand die dacht en gevoelde zooals zij, wien het hart bloedde bij deze eerste groote nederlaag, die de kroon had geleden?
Haar blik viel op den overste, graaf Axel van Fersen. De Zweed zag met een onverschillig gelaat naar de beweging op straat. Plotseling keerde hij zich om alsof 't hem verdroot er naar te zien, en zijn blik ontmoette den hare.
‘Ge blijft zeer koel bij het gejuich van 't volk,’ zei Maria Antoinette met een bitteren lach; ‘maar 't is waar, het is eene tooneelvertooning, die u niet aangaat.’
‘Mevrouw,’ antwoordde de graaf ‘zij boezemt mij belangstelling in, want ik ben nieuwsgierig hoe lang aan de eene zijde het vertrouwen, aan de andere zijde het gejuich zal duren.’
‘Zoudt ge den koning den raad gegeven hebben, die mannen te vertrouwen?’
‘Mevrouw, ik had in geen geval een raad mogen geven; in oogenblikken van zulk eene krisis is 't geven van raad gevaarlijk; de koning moet naar zijn eigen gevoel te werk gaan; luistert hij naar anderen, dan zal hij weifelen en tot geen besluit komen.’
‘Dat is een verwijt voor mij.’
‘Mevrouw, gij zijt met den koning éen.’
‘'t Is waar, - en gij zijt een vreemdeling.’
‘Ik sta in dienst van den koning en heb slechts te gehoorzamen. Ik zou op zijn bevel het eskadron, dat onder mijne bevelen staat, tot de overwinning hebben geleid - óf gesneuveld zijn; ik zal op zijn bevel de Nationale Vergadering eerbiedigen, maar ook alleen op zijn bevel.’
‘En als ge kiezen moest, wat zoudt ge dan doen?’
‘Mevrouw, ik ben soldaat en houw er liever op in dan dat ik zou buigen.’
‘Dat is ridderlijk gedacht, mijnheer! Ik zou wel willen dat allen dachten zooals gij.’
De graaf maakte eene buiging.
Graaf Lally was naar beneden gesneld, om den koning te ontvangen. Hij kreeg bevel, als koninklijk officier de deputatie te vergezellen, die van de Nationale Vergadering naar Parijs werd ge-