Van Frankrijk begaven zich de beide broeders naar Italië en vandaar naar Turkije om den erfvijand der christenheid van nabij te leeren kennen. Zoodra echter van huis het bericht kwam omtrent een inval der Kozakken en Tartaren, keerden zij ijlings naar het vaderland terug en gordden de wapenen aan.
Na eene roemrijke overwinning op de Kozakken in het jaar 1667, gingen Joannes Sobieski bij zijn intocht te Warschau al de leden van den Rijksdag te gemoet om hem in te halen en den held van den dag met eerbewijzen te overladen.
Den 20en Mei 1674 werd hij tot koning der Polen uitgeroepen. Algemeen zag men toen in Sobieski den kampioen van het christelijk geloof en dat was hij inderdaad. Telkens en telkens weer bracht hij den Turken geweldige slagen toe. Maar de schoonste overwinning behaalde hij voor Weenen in het jaar 1683. De ontevreden Hongaren hadden de Turken te hulp geroepen; de grootvizier Kara Mustapha verscheen aan het hoofd van 200,000 man en trok regelrecht op Weenen aan. De ontsteltenis der keizerstad kende geene grenzen. Het leger van keizer Leopold, waarover de Hertog Karel van Lotharingen het opperbevel voerde, telde nauwelijks 33 000 man. Maar bij zoo groote gevaren beloofde de ridderlijke Polenkoning Johannes Sobieski den keizer te helpen en het kruis tegen de Halve Maan te beschermen.
Onze gravure stelt het plechtig oogenblik voor, waarop Sobieski den eed aflegt zich met zijn Polenleger bij dat van hertog Karel van Lotharingen aan te sluiten om te zamen het door de Turken besprongen Weenen te ontzetten. Ook de Duitsche vorsten werden ernstig opgeroepen en verschenen ditmaal veel spoediger dan gewoonlijk met hunne troepen in het veld. De keizer droeg de verdediging der stad op aan den edelen graaf Rüdiger van Stahremberg.
De eene bestorming der Turken na de andere werd afgeslagen. Daarop liet de vijand den 4en September eene hoofdmijn onder den burcht springen. Een groot gedeelte daarvan vloog in de lucht met zulk een verschrikkelijk gekraak, dat de huizen sidderden en de vensters sprongen. En onder vreeselijk krijgsgeschreeuw drongen de Turken woedend vooruit om de stad te bemachtigen. De wanhopige toestand scheen den verdedigers meer dan menschelijke krachten te verleenen. De graaf van Stahremberg ijlde onmiddellijk met de bezetting toe, wierp zich onstuimig op den vijand, die reeds als zegeteeken twee paardestaarten op den wal geplant had, en sloeg hem weder binnen zijne oude verschansingen terug. Doch helaas, met iederen dag namen de nood en het gevaar der belegerden toe. De 6en, 7en en 8en September deed de vijand weer nieuwe mijnen springen en werden beschieting en bestorming met zulke woede verdubbeld, dat de belegerden ten slotte het onderspit hadden moeten delven, ware het ontzet niet zoo nabij geweest.
Het was den 11en September, 's avonds om vijf uur, dat zich op de hoogten van den Kalenberg de eerste bevriende troepen vertoonden en eenige kanonschoten de nabijzijnde redding verkondigden. In een oogenblik ging de blijmare van mond tot mond. In een oogenblik ook ging de algemeene vertwijfeling in luid gejubel over. Sobieski had woord gehouden: hij kwam, zij het dan ook laat. Eerst den 15en Augustus was het hem mogelijk geweest, met 25000 man uit Krakau op te breken, en slechts met behulp van het geld, hem door Paus Innocentius XI verstrekt.
Den 12en September, bij de eerste stralen der morgenzon, daalde het christene leger van de boschrijke berghoogten in de vlakte af. Onmiddellijk begon de aanval. De vorsten en hun krijgsvolk streden met wedijverende dapperheid en aan de spits van allen Johannes Sobieski, die met eigen hand verscheidene Turken neervelde en een paardestaart veroverde. Ontzetting maakte zich van de barbaren meester. Verschrikt weken zij achteruit en weldra woelde alles in de wildste wanorde, in radelooze vlucht door en tegen elkander; 25000 man vielen onder het zegevierende zwaard der christenen. Eerst de invallende duisternis en de uiterste inspanning maakten dien dag een einde aan het gevecht, den volgenden morgen zou het met vernieuwde kracht worden voortgezet. Maar reeds gedurende den nacht sloeg het heele Turksche leger in allerijl op de vlucht: 370 kanonnen, de vaan van den profeet, 15000 tenten, waaronder die van Kara Mustapha met groote kostbaarheden, werden de buit der krijgers. Juichend trokken de Weeners na twee schrikkelijke maanden, onder het gelui van alle klokken en den donder der kanonnen, de poorten uit naar het kamp. De algemeene toejuichingen en de aandrang rondom den Polenkoning om zijne hand of zijn mantel te kussen werd voor hem bijna levensgevaarlijk.
Het was een gewichtig oogenblik in de wereldgeschiedenis. Hadden de Turken Weenen veroverd, dan ware het met Oostenrijk gedaan geweest, en stond de zelfstandigheid van heel Europa op het spel. Daarom juichte dan heel Europa over de nederlaag der Halve Maan te Weenen. De Polenkoning had zich op dezen dag voor altijd eene plaats veroverd onder de grootste kampioenen der Christenheid.